Beginnen (beginnen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Vervoeging van beginnen (beginnen) voor alle werkwoordstijden met voorbeeldzinnen en oefeningen.

 Beginnen (beginnen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Leermaterialen die dit werkwoord implementeren:

Niveau: A1

Module 2: Van uren tot seizoenen (Van uren tot seizoenen)

Les 12: Seizoenen, maanden en delen van het jaar (Seizoenen, maanden en delen van het jaar)

Infinitiv Partizip
Beginnen (beginnen) begonnen (begonnen)

Werkwoordstijden

Indikativ

Präsens 

Nederlands Nederlands
(ich) beginne ik begin
(du) beginnst jij begint
(er/sie/es) beginnt hij/zij/het begint
(wir) beginnen wij beginnen
(ihr) beginnt jullie beginnen
(sie) beginnen zij beginnen

Präteritum 

Nederlands Nederlands
(ich) begann ik begon
(du) begannst jij begon
(er/sie/es) begann hij/zij/het begon
(wir) begannen wij begonnen
(ihr) begannt jullie begonnen
(sie) begannen zij begonnen

Perfekt 

Nederlands Nederlands
(ich) habe begonnen ik ben begonnen
(du) hast begonnen jij bent begonnen
(er/sie/es) hat begonnen hij/zij/het is begonnen
(wir) haben begonnen wij zijn begonnen
(ihr) habt begonnen jullie zijn begonnen
(sie) haben begonnen zij zijn begonnen

Plusquamperfekt 

Nederlands Nederlands
(ich) hatte begonnen ik had begonnen
(du) hattest begonnen jij had begonnen
(er/sie/es) hatte begonnen hij/zij/het was begonnen
(wir) hatten begonnen wij hadden begonnen
(ihr) hattet begonnen jullie hadden begonnen
(sie) hatten begonnen zij hadden begonnen

Futur I 

Nederlands Nederlands
ich werde beginnen ik zal beginnen
du wirst beginnen jij zult beginnen
er/sie/es wird beginnen hij/zij/het zal beginnen
wir werden beginnen wij zullen beginnen
ihr werdet beginnen jullie zullen beginnen
sie werden beginnen zij zullen beginnen

Futur II 

Nederlands Nederlands
ich werde begonnen haben ik zal begonnen zijn
du wirst begonnen haben jij zult begonnen zijn
er/sie/es wird begonnen haben hij/zij/het zal begonnen zijn
wir werden begonnen haben wij zullen zijn begonnen
ihr werdet begonnen haben jullie zullen begonnen zijn
sie werden begonnen haben zij zullen begonnen zijn

Konjunktiv II

Konjunktiv II Präsens 

Nederlands Nederlands
(ich) begänne ik zou beginnen
(du) begännest/begännest jij zou beginnen
(er/sie/es) begänne hij/zij/het beginnende
(wir) begännen wij zouden beginnen
(ihr) begännet jullie zouden beginnen
(sie) begännen zij zouden beginnen

Konjunktiv II Vergangenheit 

Nederlands Nederlands
(ich) hätte begonnen ik zou begonnen zijn
(du) hättest begonnen jij zou begonnen zijn
(er/sie/es) hätte begonnen hij/zij/het zou begonnen zijn
(wir) hätten begonnen wij zouden begonnen zijn
(ihr) hättet begonnen jullie zouden begonnen zijn
(sie) hätten begonnen zij zouden begonnen zijn

Imperativ

Imperativ 

Nederlands Nederlands
Beginnen! begin jij