Leer de Nederlandse maanden, seizoenen en hoe je met 'gaan' in de toekomende tijd kunt praten over toekomstige plannen. Deze les helpt je praktische zinnen te oefenen en woorden te herkennen om gesprekken over het weer en het jaar te voeren.
Luister- en leesmateriaal
Oefen woordenschat in context met echte materialen.
Woordenschat (21) Delen Gekopieerd!
Oefeningen Delen Gekopieerd!
Deze oefeningen kunnen tijdens conversatielessen samen gedaan worden of als huiswerk.
Oefening 1: Zinnen herschikken
Instructie: Maak correcte zinnen en vertaal.
Oefening 2: Een woord matchen
Instructie: Kom de vertalingen overeen
Oefening 3: Clusteren van woorden
Instructie: Verdeel de woorden hieronder in twee groepen: maanden en seizoenen.
Maanden van het jaar
Seizoenen
Oefening 4: Vertaal en gebruik in een zin
Instructie: Kies een woord, vertaal het en gebruik het woord in een zin of dialoog.
1
April
April
2
Veranderen
Veranderen
3
Maart
Maart
4
Verkiezen
Verkiezen
5
Februari
Februari
Oefening 5: Gespreksoefening
Instructie:
- Kun je de seizoenen en maanden noemen? (Kun je de seizoenen en maanden noemen?)
- Hoe is het weer in elk seizoen? (Hoe is het weer in elk seizoen?)
- Welke maanden vallen in welk seizoen? (Welke maanden horen bij elk seizoen?)
Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 10 minuten
Voorbeeldzinnen:
Er zijn drie maanden in de zomer: juni, juli en augustus. |
In de zomer is het heet. |
September, oktober en november zijn in de herfst, en het regent vaak. |
December, januari en februari zijn de wintermaanden. |
In de wintermaanden sneeuwt het soms. |
Maart, april en mei zijn de lentemaanden en het weer is fris. |
... |
Oefening 6: Gesprekskaarten
Instructie: Kies een situatie en oefen het gesprek met je docent of medestudenten.
Oefening 7: Meerkeuze
Instructie: Kies de juiste oplossing
1. In april ____ het weer vaak veranderen.
2. Wij ____ in de zomer buiten sporten.
3. Hij ____ in juni zijn familie bezoeken.
4. Jullie ____ in december kerst vieren.
Oefening 8: Plannen maken voor de seizoenen
Instructie:
Werkwoordschema's
Gaan - Gaan
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- Ik ga
- Jij gaat
- U gaat
- Hij/zij/het gaat
- Wij gaan
- Jullie gaan
- Zij gaan
Oefening 9: Toekomende tijd met 'gaan'
Instructie: Vul het juiste woord in.
Grammatica: Toekomende tijd met 'gaan'
Toon vertaling Toon antwoordengaat, Ga, gaan, ga
Grammatica Delen Gekopieerd!
We geven toe dat het niet het meest opwindende is, maar het is absoluut essentieel (en we beloven dat het zich zal terugbetalen)!
Werkwoordsvervoegingstabellen voor deze les Delen Gekopieerd!
Gaan gaan Delen Gekopieerd!
Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT)
Nederlands | Nederlands |
---|---|
(ik) ga | (ik) ga |
(jij) gaat/ga | (jij) gaat/ga |
(hij/zij/het) gaat | (hij/zij/het) gaat |
(wij) gaan | (wij) gaan |
(jullie) gaan | (jullie) gaan |
(zij) gaan | (zij) gaan |
Zie je geen vooruitgang als je alleen studeert? Bestudeer dit materiaal met een gecertificeerde docent!
Wil je vandaag Nederlands oefenen? Dat kan! Neem vandaag nog contact op met een van onze docenten.
Seizoenen, maanden en delen van het jaar leren
In deze les leer je de namen van de maanden en de vier seizoenen in het Nederlands. Je ontdekt hoe je activiteiten kunt plannen in verschillende tijden van het jaar en hoe je de toekomende tijd kunt gebruiken met het werkwoord gaan. Dit helpt je om te praten over wat je in de lente, zomer, herfst en winter gaat doen.
Belangrijke woordenschat
- Maanden van het jaar: januari, april, juli, oktober, december
- Seizoenen: de lente, de zomer, de herfst, de winter
Grammatica: Toekomende tijd met gaan
Met het werkwoord gaan kun je gemakkelijk zeggen wat je in de toekomst gaat doen. Bijvoorbeeld: Ik ga in april fietsen in de lente. of Wij gaan in november een herfstwandeling maken.
Praktische dialogen
Je oefent gesprekken over het weer, seizoenen en wat je gaat doen in verschillende maanden. Bijvoorbeeld praten over welk seizoen je het fijnst vindt of plannen maken voor activiteiten in de zomer of winter.
Useful phrases en tips
- In de lente ga ik vaak wandelen. – geeft een gewoonte in de toekomst aan met gaan.
- Ga jij in februari schaatsen? – een vraag maken met gaan in de toekomende tijd.
Verschillen met het Engels
In het Nederlands gebruik je vaak gaan + infinitief om de toekomst uit te drukken, vergelijkbaar met "going to" in het Engels. Bijvoorbeeld: "I am going to walk" wordt "Ik ga wandelen." Let ook op de uitspraak en spelling van de maandnamen en seizoenen, die in het Nederlands altijd met een kleine letter beginnen behalve in speciale gevallen. Daarnaast zijn de namen van de seizoenen zelfstandige naamwoorden die altijd met het lidwoord de worden gebruikt, bijvoorbeeld de zomer.