Reizen (reisen) Teilen Kopiert!

Konjugation des reizen (reisen) für alle Zeitformen mit Beispielsätzen und Übungen.

Lernmaterialien, die dieses Verb implementieren:

Kategorie: a2

Modul 1: Reizen: op avontuur! (Reisen: ab ins Unbekannte!)

Lektion 1: Vakantieplannen (Urlaubspläne)

Infinitief	Voltooid deelwoord
Reizen (Reisen)	Gereisd (Gereist)

Zeitformen

Aantonende wijs

Niederländisch	Deutsch
ik ben gereisd	Ich bin gereist
jij bent gereisd / ben je gereisd	du bist gereist / bist du gereist
hij/zij/het is gereisd	er/sie/es ist gereist
wij zijn gereisd	Wir sind gereist
jullie zijn gereisd	Ihr seid gereist
zij zijn gereisd	sie sind gereist

Niederländisch	Deutsch
(ik) heb gereisd	ich bin gereist
(jij) heb gereisd / hebt gereisd	du bist gereist / du hast gereist
(hij/zij/het) heeft gereisd	er/sie/es ist gereist
(wij) hebben gereisd	wir sind gereist
(jullie) hebben gereisd	Ihr seid gereist
(zij) hebben gereisd	sie sind gereist

Niederländisch	Deutsch
ik zal reizen	ich werde reisen
jij zult reizen/jij zal reizen	du wirst reisen
(hij/zij/het) hij zal reizen	er wird reisen
wij zullen reizen	Wir werden reisen
jullie zullen reizen	Ihr werdet reisen
zij zullen reizen	sie werden reisen

Niederländisch	Deutsch
(ik) zal gereisd hebben	ich werde gereist sein
(jij) zult gereisd hebben / zal gereisd hebben	du wirst gereist sein
(hij/zij/het) zal gereisd hebben	er/sie/es wird gereist haben
(wij) zullen gereisd hebben	wir werden gereist sein
(jullie) zullen gereisd hebben	ihr werdet gereist sein
(zij) zullen gereisd hebben	sie werden gereist haben

Conditionele wijs

Niederländisch	Deutsch
ik zou gereisd hebben	Ich hätte gereist
jij zou gereisd hebben	du würdest gereist sein
hij/zij/het zou gereisd hebben	Er/sie/es hätte gereist
wij zouden gereisd hebben	Wir hätten gereist
jullie zouden gereisd hebben	Ihr hättet gereist
zij zouden gereisd hebben	Sie würden gereist sein

Imperatief (gebiedende wijs)

Niederländisch	Deutsch
Reis!	Reise!