Abnehmen (afvallen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen
Delen
Gekopieerd!
Vervoeging van abnehmen (afvallen) voor alle werkwoordstijden met voorbeeldzinnen en oefeningen.
Infinitiv |
Partizip |
Abnehmen
(afvallen)
|
abgenommen
(afgevallen)
|
Werkwoordstijden
Indikativ
Präsens
Delen
Gekopieerd!
Duits |
Nederlands |
(ich) nehme ab |
ik val af |
(du) nimmst ab |
jij valt af |
(er/sie/es) nimmt ab |
hij/zij/het valt af |
(wir) nehmen ab |
wij vallen af |
(ihr) nehmt ab |
jullie vallen af |
(sie) nehmen ab |
ze vallen af |
|
Präteritum
Delen
Gekopieerd!
Duits |
Nederlands |
ich nahm ab |
ik viel af |
du nahmst ab |
jij viel af |
er/sie/es nahm ab |
hij/zij/het viel af |
wir nahmen ab |
wij vielen af |
ihr nahmt ab |
jullie vielen af |
sie nahmen ab |
zij vielen af |
|
Perfekt
Delen
Gekopieerd!
Duits |
Nederlands |
ich habe abgenommen |
ik ben afgevallen |
du hast abgenommen |
jij bent afgevallen |
er/sie/es hat abgenommen |
hij/zij/het is afgevallen |
wir haben abgenommen |
wij zijn afgevallen |
ihr habt abgenommen |
jullie zijn afgevallen |
sie haben abgenommen |
zij zijn afgevallen |
|
Plusquamperfekt
Delen
Gekopieerd!
Duits |
Nederlands |
(ich) hatte abgenommen |
ik was afgevallen |
(du) hattest abgenommen |
jij was afgevallen |
(er/sie/es) hatte abgenommen |
hij/zij/het was afgevallen |
(wir) hatten abgenommen |
wij waren afgevallen |
(ihr) hattet abgenommen |
jullie waren afgevallen |
(sie) hatten abgenommen |
zij waren afgevallen |
|
Futur I
Delen
Gekopieerd!
Duits |
Nederlands |
(ich) werde abnehmen |
ik zal afvallen |
(du) wirst abnehmen |
jij zult afvallen |
(er/sie/es) wird abnehmen |
hij/zij/het zal afvallen |
(wir) werden abnehmen |
wij zullen afvallen |
(ihr) werdet abnehmen |
jullie zullen afvallen |
(sie) werden abnehmen |
zij zullen afvallen |
|
Futur II
Delen
Gekopieerd!
Duits |
Nederlands |
(ich) werde abgenommen haben |
ik zal afgevallen zijn |
(du) wirst abgenommen haben |
jij zal afgevallen zijn |
(er/sie/es) wird abgenommen haben |
hij/zij/het zal zijn/haar/het afgevallen |
(wir) werden abgenommen haben |
wij zullen zijn afgevallen |
(ihr) werdet abgenommen haben |
jullie zullen zijn afgevallen |
(sie) werden abgenommen haben |
zij zullen afgevallen zijn |
|
Konjunktiv II
Konjunktiv II Präsens
Delen
Gekopieerd!
Duits |
Nederlands |
(ich) nähme ab |
ik zou afvallen |
(du) nähmest ab/nähmest ab |
jij zou afvallen |
(er/sie/es) nähme ab |
hij/zij/het zou afvallen |
(wir) nähmen ab |
wij zouden afvallen |
(ihr) nähmet ab |
jullie zouden afvallen |
(sie) nähmen ab |
zij zouden afvallen |
|
Konjunktiv II Vergangenheit
Delen
Gekopieerd!
Duits |
Nederlands |
(ich) hätte abgenommen |
ik zou zijn afgevallen |
(du) hättest abgenommen |
jij zou afgevallen zijn |
(er/sie/es) hätte abgenommen |
hij/zij/het zou zijn afgevallen |
(wir) hätten abgenommen |
wij zouden zijn afgevallen |
(ihr) hättet abgenommen |
jullie zouden zijn afgevallen |
(sie) hätten abgenommen |
zij zouden afgevallen zijn |
|
Imperativ