Abschließen (afronden) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Vervoeging van abschließen (afronden) voor alle werkwoordstijden met voorbeeldzinnen en oefeningen.

 Abschließen (afronden) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Leermaterialen die dit werkwoord implementeren:

Niveau: A2

Module 2: Gesellschaft und Regierung (Maatschappij en overheid)

Les 14: Hochschulabschluss (Universitaire opleiding)

Infinitiv Partizip
Abschließen (afronden) abgeschlossen (afgerond)

Werkwoordstijden

Indikativ

Präsens 

Duits Nederlands
(ich) schließe ab ik rond af
(du) schließt ab jij rondt af
(er/sie/es) schließt ab hij/zij/het rondt af
(wir) schließen ab wij ronden af
(ihr) schließt ab jullie ronden af
(sie) schließen ab zij ronden af

Präteritum 

Duits Nederlands
(ich) schloss ab ik rondde af
(du) schloss ab jij rondde af
(er/sie/es) schloss ab hij/zij/het rondde af
(wir) schlossen ab wij sloten af
(ihr) schlosst ab jullie rondden af
(sie) schlossen ab zij rondden af

Perfekt 

Duits Nederlands

Plusquamperfekt 

Duits Nederlands
(ich) hatte abgeschlossen ik had afgerond
(du) hattest abgeschlossen jij had afgerond
(er/sie/es) hatte abgeschlossen hij/zij/het had afgerond
(wir) hatten abgeschlossen wij hadden afgerond
(ihr) hattet abgeschlossen jullie hadden afgerond
(sie) hatten abgeschlossen zij hadden afgerond

Futur I 

Duits Nederlands
ich werde abschließen ik zal afronden
du wirst abschließen jij zult afronden
er/sie/es wird abschließen hij/zij/het zal afronden
wir werden abschließen wij zullen afronden
ihr werdet abschließen jullie zullen afronden
sie werden abschließen zij zullen afronden

Futur II 

Duits Nederlands
(ich) werde abgeschlossen haben ik zal afgerond hebben
(du) wirst abgeschlossen haben jij zult afgerond hebben
(er/sie/es) wird abgeschlossen haben hij/zij/het zal afgerond hebben
(wir) werden abgeschlossen haben wij zullen afgerond hebben
(ihr) werdet abgeschlossen haben jullie zullen afgerond hebben
(sie) werden abgeschlossen haben zij zullen afgerond hebben

Konjunktiv II

Konjunktiv II Präsens 

Duits Nederlands
(ich) schlösse ab ik zou afronden
(du) schlösest ab / schlösse ab jij zou afronden
(er/sie/es) schlösse ab hij zou afronden
(wir) schlössen ab wij zouden afronden
(ihr) schlösset ab jullie zouden afronden
(sie) schlössen ab zij zouden afronden

Konjunktiv II Vergangenheit 

Duits Nederlands
(ich) hätte abgeschlossen ik zou afgerond hebben
(du) hättest abgeschlossen jij zou afgerond hebben
(er/sie/es) hätte abgeschlossen hij/zij/het zou afgerond hebben
(wir) hätten abgeschlossen wij zouden afgerond hebben
(ihr) hättet abgeschlossen jullie zouden afgerond hebben
(sie) hätten abgeschlossen zij zouden afgerond hebben

Imperativ

Imperativ 

Duits Nederlands
Schließe ab! Sluit af