Ändern (wijzigen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Vervoeging van Ändern (wijzigen) voor alle werkwoordstijden met voorbeeldzinnen en oefeningen.

 Ändern (wijzigen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Leermaterialen die dit werkwoord implementeren:

Niveau: A2

Module 6: Bei der Arbeit (Op het werk)

Les 42: Organisation und Delegation (Organisatie en delegatie)

Infinitiv Partizip
Ändern (Wijzigen) geändert (gewijzigd)

Werkwoordstijden

Indikativ

Präsens 

Duits Nederlands
(ich) ändere ik wijzig
(du) änderst jij wijzigt
(er/sie/es) ändert hij/zij/het wijzigt
(wir) ändern wij wijzigen
(ihr) ändert jullie wijzigen
(sie) ändern zij wijzigen

Präteritum 

Duits Nederlands
(ich) änderte ik wijzigde
(du) ändertest jij wijzigde
(er/sie/es) änderte hij/zij/het wijzigde
(wir) änderten wij wijzigten
(ihr) ändertet jullie wijzigten
(sie) änderten zij wijzigden

Perfekt 

Duits Nederlands

Plusquamperfekt 

Duits Nederlands
(ich) hatte geändert ik had gewijzigd
(du) hattest geändert jij had gewijzigd
(er/sie/es) hatte geändert hij/zij/het had gewijzigd
(wir) hatten geändert wij hadden gewijzigd
(ihr) hattet geändert jullie hadden gewijzigd
(sie) hatten geändert zij hadden gewijzigd

Futur I 

Duits Nederlands
ich werde ändern ik zal wijzigen
du wirst ändern jij zult wijzigen
er/sie/es wird ändern hij/zij/het zal wijzigen
wir werden ändern wij zullen wijzigen
ihr werdet ändern jullie zullen wijzigen
sie werden ändern zij zullen wijzigen

Futur II 

Duits Nederlands
ich werde geändert haben ik zal gewijzigd hebben
du wirst geändert haben jij zult gewijzigd hebben
er/sie/es wird geändert haben hij/zij/het zal gewijzigd hebben
wir werden geändert haben wij zullen gewijzigd hebben
ihr werdet geändert haben jullie zullen gewijzigd hebben
sie werden geändert haben zij zullen gewijzigd hebben

Konjunktiv II

Konjunktiv II Präsens 

Duits Nederlands
(ich) änderte ik zou wijzigen
(du) ändertest jij zou wijzigen
(er/sie/es) änderte hij/zij/het zou wijzigen
(wir) änderten wij zouden wijzigen
(ihr) ändertet jullie zouden wijzigen
(sie) änderten zij zouden wijzigen

Konjunktiv II Vergangenheit 

Duits Nederlands
(ich) hätte geändert / wäre geändert ik zou gewijzigd hebben / zou gewijzigd zijn
(du) hättest geändert / wärst geändert jij zou wijzigen / jij zou gewijzigd zijn
(er/sie/es) hätte geändert / wäre geändert hij zou gewijzigd hebben / zou gewijzigd zijn
(wir) hätten geändert / wären geändert wij zouden gewijzigd hebben / zouden gewijzigd zijn
(ihr) hättet geändert / wärt geändert jullie zouden gewijzigd hebben / jullie zouden gewijzigd zijn
(sie) hätten geändert / wären geändert zij zouden gewijzigd hebben / zij zouden gewijzigd zijn

Imperativ

Imperativ 

Duits Nederlands
ÄNDERE! jij wijzigt