Bestätigen (bevestigen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Vervoeging van bestätigen (bevestigen) voor alle werkwoordstijden met voorbeeldzinnen en oefeningen.

 Bestätigen (bevestigen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Leermaterialen die dit werkwoord implementeren:

Niveau: A2

Module 1: Reisen: ab ins Unbekannte! (Reizen: op avontuur!)

Les 3: Buche deine Unterkunft. (Boek uw accommodatie)

Infinitiv Partizip
Bestätigen (bevestigen) bestätigt (bevestigd)

Werkwoordstijden

Indikativ

Präsens 

Duits Nederlands
(ich) bestätige ik bevestig
(du) bestätigst jij bevestigt
(er/sie/es) bestätigt hij/zij/het bevestigt
(wir) bestätigen wij bevestigen
(ihr) bestätigt jullie bevestigen
(sie) bestätigen zij bevestigen

Präteritum 

Duits Nederlands
(ich) bestätigte ik bevestigde
(du) bestätigtest jij bevestigde
(er/sie/es) bestätigte hij/zij/het bevestigde
(wir) bestätigten wij bevestigden
(ihr) bestätigtet jullie bevestigden
(sie) bestätigten zij bevestigden

Perfekt 

Duits Nederlands
(ich) habe bestätigt ik heb bevestigd
(du) hast bestätigt jij hebt bevestigd
(er/sie/es) hat bestätigt hij/zij/het heeft bevestigd
(wir) haben bestätigt wij hebben bevestigd
(ihr) habt bestätigt jullie hebben bevestigd
(sie) haben bestätigt zij hebben bevestigd

Plusquamperfekt 

Duits Nederlands
(ich) hatte bestätigt ik had bevestigd
(du) hattest bestätigt jij had bevestigd
(er/sie/es) hatte bestätigt hij/zij/het had bevestigd
(wir) hatten bestätigt wij hadden bevestigd
(ihr) hattet bestätigt jullie hadden bevestigd
(sie) hatten bestätigt zij hadden bevestigd

Futur I 

Duits Nederlands
ich werde bestätigen ik zal bevestigen
du wirst bestätigen jij zult bevestigen
er/sie/es wird bestätigen hij/zij/het zal bevestigen
wir werden bestätigen wij zullen bevestigen
ihr werdet bestätigen jullie zullen bevestigen
sie werden bestätigen zij zullen bevestigen

Futur II 

Duits Nederlands
(ich) werde bestätigt haben ik zal bevestigd hebben
(du) wirst bestätigt haben jij zult bevestigd hebben
(er/sie/es) wird bestätigt haben hij/zij/het zal bevestigd hebben
(wir) werden bestätigt haben wij zullen bevestigd hebben
(ihr) werdet bestätigt haben jullie zullen bevestigd hebben
(sie) werden bestätigt haben zij zullen bevestigd hebben

Konjunktiv II

Konjunktiv II Präsens 

Duits Nederlands
(ich) bestätigte ik bevestigde
(du) bestätigtest jij zou bevestigen
(er/sie/es) bestätigte hij/zij/het zou bevestigen
(wir) bestätigten wij zouden bevestigen
(ihr) bestätigtet jullie bevestigden
(sie) bestätigten zij zouden bevestigen

Konjunktiv II Vergangenheit 

Duits Nederlands
(ich) hätte bestätigt ik zou bevestigd hebben
(du) hättest bestätigt jij zou bevestigd hebben
(er/sie/es) hätte bestätigt hij/zij/het zou bevestigd hebben
(wir) hätten bestätigt wij zouden bevestigd hebben
(ihr) hättet bestätigt jullie zouden bevestigd hebben
(sie) hätten bestätigt zij zouden bevestigd hebben

Imperativ

Imperativ 

Duits Nederlands
Bestätige! jij bevestigt