Einpacken (inpakken) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Vervoeging van einpacken (inpakken) voor alle werkwoordstijden met voorbeeldzinnen en oefeningen.

 Einpacken (inpakken) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Leermaterialen die dit werkwoord implementeren:

Niveau: A2

Module 1: Reisen: ab ins Unbekannte! (Reizen: op avontuur!)

Les 2: Koffer packen (Je bagage pakken)

Infinitiv Partizip
Einpacken (inpakken) eingepackt (ingepakt)

Werkwoordstijden

Indikativ

Präsens 

Duits Nederlands

Präteritum 

Duits Nederlands
(ich) packte ein ik pakte in
(du) packtest ein jij pakte in
(er/sie/es) packte ein hij/zij/het pakte in
(wir) packten ein wij pakten in
(ihr) packtet ein jullie pakten in
(sie) packten ein zij pakten in

Perfekt 

Duits Nederlands
(ich) habe eingepackt ik heb ingepakt
(du) hast eingepackt jij hebt ingepakt
(er/sie/es) hat eingepackt hij/zij/het heeft ingepakt
(wir) haben eingepackt wij hebben ingepakt
(ihr) habt eingepackt jullie hebben ingepakt
(sie) haben eingepackt zij hebben ingepakt

Plusquamperfekt 

Duits Nederlands
(ich) hatte eingepackt ik had ingepakt
(du) hattest eingepackt jij had ingepakt
(er/sie/es) hatte eingepackt hij/zij/het had ingepakt
(wir) hatten eingepackt wij hadden ingepakt
(ihr) hattet eingepackt jullie hadden ingepakt
(sie) hatten eingepackt zij hadden ingepakt

Futur I 

Duits Nederlands
(ich) werde einpacken ik zal inpakken
(du) wirst einpacken jij zult inpakken
(er/sie/es) wird einpacken hij/zij/het zal inpakken
(wir) werden einpacken wij zullen inpakken
(ihr) werdet einpacken jullie zullen inpakken
(sie) werden einpacken zij zullen inpakken

Futur II 

Duits Nederlands
ich werde eingepackt haben ik zal ingepakt hebben
du wirst eingepackt haben jij zult hebben ingepakt
er/sie/es wird eingepackt haben hij/zij/het zal ingepakt hebben
wir werden eingepackt haben wij zullen ingepakt hebben
ihr werdet eingepackt haben jullie zullen ingepakt hebben
sie werden eingepackt haben zij zullen ingepakt hebben

Konjunktiv II

Konjunktiv II Präsens 

Duits Nederlands
(ich) einpackte ik zou inpakken
(du) einpacktest jij zou inpakken
(er/sie/es) einpackte hij/zij/het zou inpakken
(wir) einpackten wij zouden inpakken
(ihr) einpacktet jullie zouden inpakken
(sie) einpackten zij zouden inpakken

Konjunktiv II Vergangenheit 

Duits Nederlands
(ich) hätte eingepackt ik zou hebben ingepakt
(du) hättest eingepackt jij zou hebben ingepakt
(er/sie/es) hätte eingepackt hij/zij/het zou hebben ingepakt
(wir) hätten eingepackt wij zouden ingepakt hebben
(ihr) hättet eingepackt jullie zouden ingepakt hebben
(sie) hätten eingepackt zij zouden hebben ingepakt

Imperativ

Imperativ 

Duits Nederlands
Einpacke! pak in