Einzahlen (inleggen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Vervoeging van einzahlen (inleggen) voor alle werkwoordstijden met voorbeeldzinnen en oefeningen.

 Einzahlen (inleggen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Leermaterialen die dit werkwoord implementeren:

Niveau: A2

Module 2: Gesellschaft und Regierung (Maatschappij en overheid)

Les 13: Bei der Bank (Bij de bank)

Infinitiv Partizip
Einzahlen (inleggen) Eingezahlt (gestort)

Werkwoordstijden

Indikativ

Präsens 

Duits Nederlands
ich zahle ein ik leg in
du zahlst ein jij betaalt in
er/sie/es zahlt ein hij/zij/het legt in
wir zahlen ein wij leggen in
ihr zahlt ein jullie leggen in
sie zahlen ein zij leggen in

Präteritum 

Duits Nederlands
(ich) zahlte ein ik legde in
(du) zahltest ein jij legde in
(er/sie/es) zahlte ein hij/zij/het legde in
(wir) zahlten ein wij legden in
(ihr) zahltet ein jullie legden in
(sie) zahlten ein zij betaalden in

Perfekt 

Duits Nederlands
(ich) habe eingezahlt ik heb ingelegd
(du) hast eingezahlt jij hebt ingelegd
(er/sie/es) hat eingezahlt hij/zij/het heeft ingelegd
(wir) haben eingezahlt wij hebben ingelegd
(ihr) habt eingezahlt jullie hebben ingelegd
(sie) haben eingezahlt zij hebben ingelegd

Plusquamperfekt 

Duits Nederlands
(ich) hatte eingezahlt ik had ingelegd
(du) hattest eingezahlt jij had ingelegd
(er/sie/es) hatte eingezahlt hij/zij/het had ingelegd
(wir) hatten eingezahlt wij hadden ingelegd
(ihr) hattet eingezahlt jullie hadden ingelegd
(sie) hatten eingezahlt zij hadden ingelegd

Futur I 

Duits Nederlands
ich werde einzahlen ik zal inleggen
du wirst einzahlen jij zult inleggen
er/sie/es wird einzahlen hij/zij/het zal inleggen
wir werden einzahlen wij zullen inleggen
ihr werdet einzahlen jullie zullen inleggen
sie werden einzahlen zij zullen inleggen

Futur II 

Duits Nederlands
(ich) werde eingezahlt haben ik zal hebben ingelegd
(du) wirst eingezahlt haben jij zult hebben ingelegd
(er/sie/es) wird eingezahlt haben hij/zij/het zal hebben ingelegd
(wir) werden eingezahlt haben wij zullen hebben ingelegd
(ihr) werdet eingezahlt haben jullie zullen ingelegd hebben
(sie) werden eingezahlt haben zij zullen hebben ingelegd

Konjunktiv II

Konjunktiv II Präsens 

Duits Nederlands
ich zahlte ein ik zou inleggen
du zahltest ein jij zou inleggen
er/sie/es zahlte ein hij/zij/het zou inleggen
wir zahlten ein wij zouden inleggen
ihr zahltet ein jullie zouden inleggen
sie zahlten ein zij zouden inleggen

Konjunktiv II Vergangenheit 

Duits Nederlands
(ich) hätte eingezahlt ik zou hebben ingelegd
(du) hättest eingezahlt jij zou hebben ingelegd
(er/sie/es) hätte eingezahlt hij/zij/het zou ingelegd hebben
(wir) hätten eingezahlt wij hadden ingelegd
(ihr) hättet eingezahlt jullie zouden ingelegd hebben
(sie) hätten eingezahlt zij zouden hebben ingelegd

Imperativ

Imperativ 

Duits Nederlands
Einzahlen! jij legt in