Einziehen (intrekken) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Vervoeging van einziehen (intrekken) voor alle werkwoordstijden met voorbeeldzinnen en oefeningen.

 Einziehen (intrekken) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Leermaterialen die dit werkwoord implementeren:

Niveau: A2

Module 5: Täglicher Haushalt (Dagelijks huishouden)

Les 29: Beim Immobilienmakler (Bij de makelaar)

Infinitiv Partizip
Einziehen (intrekken) eingezogen (ingetrokken)

Werkwoordstijden

Indikativ

Präsens 

Duits Nederlands
(ich) ziehe ein ik trek in
(du) ziehst ein jij trekt in
(er/sie/es) zieht ein hij/zij/het trekt in
(wir) ziehen ein wij trekken in
(ihr) zieht ein jullie trekken in
(sie) ziehen ein zij trekken in

Präteritum 

Duits Nederlands
ich zog ein ik trok in
du zogst ein jij trok in
er/sie/es zog ein hij/zij/het trok in
wir zogen ein wij trokken in
ihr zogt ein jullie trokken in
sie zogen ein zij trokken in

Perfekt 

Duits Nederlands
(ich) bin eingezogen ik ben ingetrokken
(du) bist eingezogen jij bent ingetrokken
(er/sie/es) ist eingezogen hij/zij/het is ingetrokken
(wir) sind eingezogen wij zijn ingetrokken
(ihr) seid eingezogen jullie zijn ingetrokken
(sie) sind eingezogen zij zijn ingetrokken

Plusquamperfekt 

Duits Nederlands
(ich) war eingezogen ik was ingetrokken
(du) warst eingezogen jij was ingetrokken
(er/sie/es) war eingezogen hij/zij/het was ingetrokken
(wir) waren eingezogen wij waren ingetrokken
(ihr) wart eingezogen jullie waren ingetrokken
(sie) waren eingezogen zij waren ingetrokken

Futur I 

Duits Nederlands
ich werde einziehen ik zal intrekken
du wirst einziehen jij zult intrekken
er/sie/es wird einziehen hij/zij/het zal intrekken
wir werden einziehen wij zullen intrekken
ihr werdet einziehen jullie zullen intrekken
sie werden einziehen zij zullen intrekken

Futur II 

Duits Nederlands
ich werde eingezogen sein ik zal ingetrokken zijn
du wirst eingezogen sein jij zult intrekken
er/sie/es wird eingezogen sein hij/zij/het zal ingetrokken zijn
wir werden eingezogen sein wij zullen ingetrokken zijn
ihr werdet eingezogen sein jullie zullen zijn ingetrokken
sie werden eingezogen sein zij zullen zijn ingetrokken

Konjunktiv II

Konjunktiv II Präsens 

Duits Nederlands
(ich) zöge ein ik zou intrekken
(du) zögest ein/zögest ein jij zou intrekken
(er/sie/es) zöge ein hij/zij/het zou intrekken
(wir) zögen ein wij zouden intrekken
(ihr) zöget ein jullie zouden intrekken
(sie) zögen ein zij zouden intrekken

Konjunktiv II Vergangenheit 

Duits Nederlands
(ich) hätte/ist eingezogen ik zou zijn ingetrokken
(du) hättest/bist eingezogen jij zou intrekken
(er/sie/es) hätte/ist eingezogen hij zou zijn ingetrokken/zij zou zijn ingetrokken/het zou zijn ingetrokken
(wir) hätten/sind eingezogen wij zouden ingetrokken zijn
(ihr) hättet/seid eingezogen jullie zouden intrekken/zijn ingetrokken
(sie) hätten/sind eingezogen zij zouden zijn ingetrokken

Imperativ

Imperativ 

Duits Nederlands
Ziehe ein! Jij/je trekt in