Feiern (vieren) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Vervoeging van feiern (vieren) voor alle werkwoordstijden met voorbeeldzinnen en oefeningen.

 Feiern (vieren) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Leermaterialen die dit werkwoord implementeren:

Niveau: A1

Module 1: Sich selbst vorstellen (Jezelf voorstellen)

Les 6: Sagen Sie Ihr Alter (Je leeftijd zeggen)

Infinitiv Partizip
Feiern (vieren) gefeiert (gevierd)

Werkwoordstijden

Indikativ

Präsens 

Duits Nederlands
(ich) feiere Ik vier
(du) feierst jij viert
(er/sie/es) feiert hij/zij/het viert
(wir) feiern wij vieren
(ihr) feiert jullie vieren
(sie) feiern zij vieren

Präteritum 

Duits Nederlands
(ich) feierte ik vierde
(du) feiertest jij vierde
(er/sie/es) feierte hij/zij/het vierde
(wir) feierten wij vierden
(ihr) feiertet jullie vierden
(sie) feierten zij vierden

Perfekt 

Duits Nederlands
(ich) habe gefeiert ik heb gevierd
(du) hast gefeiert jij hebt gevierd
(er/sie/es) hat gefeiert hij/zij/het heeft gevierd
(wir) haben gefeiert wij hebben gevierd
(ihr) habt gefeiert jullie hebben gevierd
(sie) haben gefeiert zij hebben gevierd

Plusquamperfekt 

Duits Nederlands
(ich) hatte gefeiert ik had gevierd
(du) hattest gefeiert jij had gevierd
(er/sie/es) hatte gefeiert hij/zij/het had gevierd
(wir) hatten gefeiert wij hadden gevierd
(ihr) hattet gefeiert jullie hadden gevierd
(sie) hatten gefeiert zij hadden gevierd

Futur I 

Duits Nederlands
ich werde feiern ik zal vieren
du wirst feiern jij zult vieren
er/sie/es wird feiern hij/zij/het zal vieren
wir werden feiern wij zullen vieren
ihr werdet feiern jullie zullen vieren
sie werden feiern zij zullen vieren

Futur II 

Duits Nederlands
(ich) werde gefeiert haben ik zal gevierd hebben
(du) wirst gefeiert haben jij zult gevierd hebben
(er/sie/es) wird gefeiert haben hij/zij/het zal gevierd hebben
(wir) werden gefeiert haben wij zullen gevierd hebben
(ihr) werdet gefeiert haben jullie zullen gevierd hebben
(sie) werden gefeiert haben zij zullen hebben gevierd

Konjunktiv II

Konjunktiv II Präsens 

Duits Nederlands
(ich) feierte ik zou vieren
(du) feiertest jij zou vieren
(er/sie/es) feierte hij/zij/het zou vieren
(wir) feierten wij vierden
(ihr) feiertet jullie zouden vieren
(sie) feierten zij zouden vieren

Konjunktiv II Vergangenheit 

Duits Nederlands
(ich) hätte gefeiert / wäre gefeiert ik zou gevierd hebben / ik zou gevierd worden
(du) hättest gefeiert / wärst gefeiert jij zou gevierd hebben / jij zou gevierd zijn
(er/sie/es) hätte gefeiert / wäre gefeiert hij/zij/het zou gevierd hebben
(wir) hätten gefeiert / wären gefeiert wij zouden gevierd hebben / wij zouden gevierd zijn
(ihr) hättet gefeiert / wärt gefeiert jullie zouden hebben gevierd / zouden zijn gevierd
(sie) hätten gefeiert / wären gefeiert zij zouden gevierd hebben / zouden gevierd worden

Imperativ

Imperativ 

Duits Nederlands
FEIERE! Vier!