Sich eincremen (zich insmeren) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Vervoeging van sich eincremen (zich insmeren) voor alle werkwoordstijden met voorbeeldzinnen en oefeningen.

 Sich eincremen (zich insmeren) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Leermaterialen die dit werkwoord implementeren:

Niveau: A2

Module 4: Lifestyle (Levensstijl)

Les 22: Körperhygiene (Persoonlijke hygiëne)

Infinitiv Partizip
Sich eincremen (zich insmeren) eingecremt (ingesmeerd)

Werkwoordstijden

Indikativ

Präsens 

Duits Nederlands

Präteritum 

Duits Nederlands
(ich) cremte mich ein ik smeerde mij in
(du) cremtest dich ein jij smeerde je in
(er/sie/es) cremte sich ein hij/zij/het smeerde zich in
(wir) cremten uns ein wij smeerden ons in
(ihr) cremtet euch ein jullie smeerden je in
(sie) cremten sich ein zij smerden zich in

Perfekt 

Duits Nederlands
(ich) habe mich eingecremt Ik heb me ingesmeerd
(du) hast dich eingecremt jij hebt je ingesmeerd
(er/sie/es) hat sich eingecremt hij/zij/het heeft zich ingesmeerd
(wir) haben uns eingecremt wij hebben ons ingesmeerd
(ihr) habt euch eingecremt jullie hebben zich ingesmeerd
(sie) haben sich eingecremt zij hebben zich ingesmeerd

Plusquamperfekt 

Duits Nederlands
(ich) hatte mich eingecremt ik had me ingesmeerd
(du) hattest dich eingecremt jij had je ingesmeerd
(er/sie/es) hatte sich eingecremt hij/zij/het had zich ingesmeerd
(wir) hatten uns eingecremt wij hadden ons ingesmeerd
(ihr) hattet euch eingecremt jullie hadden je ingesmeerd
(sie) hatten sich eingecremt zij hadden zich ingesmeerd

Futur I 

Duits Nederlands
ich werde mich eincremen ik zal me insmeren
du wirst dich eincremen jij zult je insmeren
er/sie/es wird sich eincremen hij/zij/het zal zich insmeren
wir werden uns eincremen wij zullen ons insmeren
ihr werdet euch eincremen jullie zullen zich insmeren
sie werden sich eincremen zij zullen zich insmeren

Futur II 

Duits Nederlands
ich werde mich eingcremt haben ik zal me ingesmeerd hebben
du wirst dich eingcremt haben jij zult je hebben ingesmeerd
er/sie/es wird sich eingcremt haben hij/zij/het zal zich ingesmeerd hebben
wir werden uns eingcremt haben wij zullen ons ingesmeerd hebben
ihr werdet euch eingcremt haben jullie zullen zich hebben ingesmeerd
sie werden sich eingcremt haben zij zullen zich hebben ingesmeerd

Konjunktiv II

Konjunktiv II Präsens 

Duits Nederlands
(ich) würde mich eincremen ik zou me insmeren
(du) würdest dich eincremen jij zou je insmeren
(er/sie/es) würde sich eincremen hij/zij/het zou zich insmeren
(wir) würden uns eincremen wij zouden ons insmeren
(ihr) würdet euch eincremen jullie zouden je insmeren
(sie) würden sich eincremen zij zouden zich insmeren

Konjunktiv II Vergangenheit 

Duits Nederlands
ich hätte mich eingecremt ik zou me hebben ingesmeerd
du hättest dich eingecremt jij zou je insmeren
er/sie/es hätte sich eingecremt hij/zij/het zou zich hebben ingesmeerd
wir hätten uns eingecremt wij zouden ons hebben ingesmeerd
ihr hättet euch eingecremt jullie zouden zich ingesmeerd hebben
sie hätten sich eingecremt zij zouden zich ingesmeerd hebben

Imperativ

Imperativ 

Duits Nederlands
Sich eincremen! smeer je in