Sich entscheiden (zich beslissen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen Delen Gekopieerd!

Vervoeging van sich entscheiden (zich beslissen) voor alle werkwoordstijden met voorbeeldzinnen en oefeningen.

Leermaterialen die dit werkwoord implementeren:

Niveau: A2

Module 4: Lifestyle (Levensstijl)

Les 26: (Nachhaltiger) Verkehr ((Duurzaam) vervoer)

Infinitiv	Partizip
Sich entscheiden (zich beslissen)	entschieden (besloten)

Werkwoordstijden

Duits	Nederlands

Duits	Nederlands
(ich) hatte mich entschieden	ik had me besloten
(du) hattest dich entschieden	jij had je besloten
(er/sie/es) hatte sich entschieden	hij/zij/het had zich beslist
(wir) hatten uns entschieden	wij hadden ons beslist
(ihr) hattet euch entschieden	jullie hadden zich besloten
(sie) hatten sich entschieden	zij hadden zich beslist

Duits	Nederlands
ich werde mich entscheiden	ik zal me beslissen
du wirst dich entscheiden	jij zult je beslissen
er/sie/es wird sich entscheiden	hij/zij/het zal zich beslissen
wir werden uns entscheiden	wij zullen ons beslissen
ihr werdet euch entscheiden	jullie zullen zich beslissen
sie werden sich entscheiden	zij zullen zich beslissen

Duits	Nederlands
(ich) werde mich entschieden haben	ik zal mij beslist hebben
(du) wirst dich entschieden haben	jij zult je hebben beslist
(er/sie/es) wird sich entschieden haben	hij/zij/het zal zich hebben beslist
(wir) werden uns entschieden haben	wij zullen ons hebben beslist
(ihr) werdet euch entschieden haben	jullie zullen zich beslist hebben
(sie) werden sich entschieden haben	zij zullen zich hebben beslist

Duits	Nederlands
(ich) würde mich entscheiden	ik zou mij beslissen
(du) würdest dich entscheiden	jij zou je beslissen
(er/sie/es) würde sich entscheiden	hij/zij/het zou zich beslissen
(wir) würden uns entscheiden	wij zouden zich beslissen
(ihr) würdet euch entscheiden	jullie zouden zich beslissen
(sie) würden sich entscheiden	zij zouden zich beslissen

Duits	Nederlands
(ich) hätte mich entschieden	ik zou mij hebben beslist
(du) hättest dich entschieden	jij zou je hebben beslist
(er/sie/es) hätte sich entschieden	hij/zij/het zou zich hebben beslist
(wir) hätten uns entschieden	wij zouden ons beslist hebben
(ihr) hättet euch entschieden	jullie zouden zich hebben beslist
(sie) hätten sich entschieden	zij zouden zich hebben beslist

Duits	Nederlands
Entscheide mich!	beslis je