Sich setzen (gaan zitten) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Vervoeging van sich setzen (gaan zitten) voor alle werkwoordstijden met voorbeeldzinnen en oefeningen.

 Sich setzen (gaan zitten) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Leermaterialen die dit werkwoord implementeren:

Niveau: A2

Module 3: Wochenendpläne (Weekendplannen)

Les 21: Einen Sonntagsspaziergang machen. (Op zondag een wandeling maken.)

Infinitiv Partizip
Sich setzen (Gaan zitten) gesetzt (gezet)

Werkwoordstijden

Indikativ

Präsens 

Duits Nederlands
ich setze mich ik ga zitten
du setzt dich jij gaat zitten
er/sie/es setzt sich hij/zij/het gaat zitten
wir setzen uns wij gaan zitten
ihr setzt euch jullie gaan zitten
sie setzen sich zij gaan zitten

Präteritum 

Duits Nederlands

Perfekt 

Duits Nederlands
ich habe mich gesetzt ik ben gaan zitten
du hast dich gesetzt jij bent gaan zitten
er/sie/es hat sich gesetzt hij/zij/het is gaan zitten
wir haben uns gesetzt wij zijn gaan zitten
ihr habt euch gesetzt jullie zijn gaan zitten
sie haben sich gesetzt zij zijn gaan zitten

Plusquamperfekt 

Duits Nederlands
(ich) hatte mich gesetzt ik was gaan zitten
(du) hattest dich gesetzt jij was gaan zitten
(er/sie/es) hatte sich gesetzt hij/zij/het was gaan zitten
(wir) hatten uns gesetzt wij waren gaan zitten
(ihr) hattet euch gesetzt jullie hadden gaan zitten
(sie) hatten sich gesetzt zij waren gaan zitten

Futur I 

Duits Nederlands
ich werde mich setzen ik ga zitten
du wirst dich setzen jij zult gaan zitten
er/sie/es wird sich setzen hij/zij/het zal gaan zitten
wir werden uns setzen wij zullen gaan zitten
ihr werdet euch setzen jullie zullen gaan zitten
sie werden sich setzen zij zullen gaan zitten

Futur II 

Duits Nederlands
ich werde mich gesetzt haben ik zal gaan zitten
du wirst dich gesetzt haben jij zult gaan zitten
er/sie/es wird sich gesetzt haben hij/zij/het zal zijn gaan zitten
wir werden uns gesetzt haben wij zullen gaan zitten
ihr werdet euch gesetzt haben jullie zullen gaan zitten
sie werden sich gesetzt haben zij zullen gegaan zijn zitten

Konjunktiv II

Konjunktiv II Präsens 

Duits Nederlands
(ich) würde mich setzen ik zou gaan zitten
(du) würdest dich setzen jij zou gaan zitten
(er/sie/es) würde sich setzen hij/zij/het zou gaan zitten
(wir) würden uns setzen wij zouden gaan zitten
(ihr) würdet euch setzen jullie zouden gaan zitten
(sie) würden sich setzen zij zouden gaan zitten

Konjunktiv II Vergangenheit 

Duits Nederlands
(ich) wäre / hätte sich gesetzt ik zou gaan zitten
(du) wärst / hättest dich gesetzt jij zou gaan zitten
(er/sie/es) wäre / hätte sich gesetzt hij zou gaan zitten / zij zou gaan zitten / het zou gaan zitten
(wir) wären / hätten uns gesetzt wij zouden zijn gaan zitten / wij zouden hebben gaan zitten
(ihr) wärt / hättet euch gesetzt jullie zouden zijn gaan zitten / zouden zijn gaan zitten
(sie) wären / hätten sich gesetzt zij zouden gaan zitten / zij hadden gaan zitten

Imperativ

Imperativ 

Duits Nederlands
Setze dich! jij gaat zitten