Vermieten (verhuren) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Vervoeging van vermieten (verhuren) voor alle werkwoordstijden met voorbeeldzinnen en oefeningen.

 Vermieten (verhuren) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Leermaterialen die dit werkwoord implementeren:

Niveau: A2

Module 5: Täglicher Haushalt (Dagelijks huishouden)

Les 29: Beim Immobilienmakler (Bij de makelaar)

Infinitiv Partizip
Vermieten (verhuren) vermietet (verhuurd)

Werkwoordstijden

Indikativ

Präsens 

Duits Nederlands
(ich) vermiete ik verhuur
(du) vermietest jij verhuurt
(er/sie/es) vermietet hij/zij/het verhuurt
(wir) vermieten wij verhuren
(ihr) vermietet jullie verhuren
(sie) vermieten zij verhuren

Präteritum 

Duits Nederlands
(ich) vermietete ik verhuurde
(du) vermietetest jij verhuurde
(er/sie/es) vermietete hij/zij/het verhuurde
(wir) vermieteten wij verhuurden
(ihr) vermietetet jullie verhuurden
(sie) vermieteten zij verhuurden

Perfekt 

Duits Nederlands
(ich) habe vermietet ik heb verhuurd
(du) hast vermietet jij hebt verhuurd
(er/sie/es) hat vermietet hij/zij/het heeft verhuurd
(wir) haben vermietet wij hebben verhuurd
(ihr) habt vermietet jullie hebben verhuurd
(sie) haben vermietet zij hebben verhuurd

Plusquamperfekt 

Duits Nederlands
(ich) hatte vermietet ik had verhuurd
(du) hattest vermietet jij had verhuurd
(er/sie/es) hatte vermietet hij/zij/het had verhuurd
(wir) hatten vermietet wij hadden verhuurd
(ihr) hattet vermietet jullie hadden verhuurd
(sie) hatten vermietet zij hadden verhuurd

Futur I 

Duits Nederlands
(ich) werde vermieten Ik zal verhuren
(du) wirst vermieten jij zult verhuren
(er/sie/es) wird vermieten hij/zij/het zal verhuren
(wir) werden vermieten wij zullen verhuren
(ihr) werdet vermieten jullie zullen verhuren
(sie) werden vermieten zij zullen verhuren

Futur II 

Duits Nederlands
ich werde vermietet haben ik zal verhuurd hebben
du wirst vermietet haben jij zult verhuren
er/sie/es wird vermietet haben hij/zij/het zal verhuurd hebben
wir werden vermietet haben wij zullen hebben verhuurd
ihr werdet vermietet haben jullie zullen hebben verhuurd
sie werden vermietet haben zij zullen verhuurd hebben

Konjunktiv II

Konjunktiv II Präsens 

Duits Nederlands
(ich) vermietete ik zou verhuren
(du) vermietetest/vermietetest jij zou verhuren
(er/sie/es) vermietete hij/zij/het verhuurde
(wir) vermieteten wij zouden verhuren
(ihr) vermietetet jullie zouden verhuren
(sie) vermieteten zij zouden verhuren

Konjunktiv II Vergangenheit 

Duits Nederlands
ich hätte vermietet ik zou verhuurd hebben
du hättest vermietet jij zou verhuren
er/sie/es hätte vermietet hij/zij/het zou verhuurd hebben
wir hätten vermietet wij zouden verhuren
ihr hättet vermietet jullie zouden verhuren
sie hätten vermietet zij zouden verhuren

Imperativ

Imperativ 

Duits Nederlands
Verhuur