Verschieben (verplaatsen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen Delen Gekopieerd!

Vervoeging van verschieben (verplaatsen) voor alle werkwoordstijden met voorbeeldzinnen en oefeningen.

Leermaterialen die dit werkwoord implementeren:

Niveau: A2

Module 6: Bei der Arbeit (Op het werk)

Les 40: Büro und Meetings (Kantoor en vergaderingen)

Infinitiv	Partizip
Verschieben (verplaatsen)	verschoben (verplaatst)

Werkwoordstijden

Duits	Nederlands
(ich) werde verschoben haben	ik zal hebben verplaatst
(du) wirst verschoben haben	jij zult verplaatst hebben
(er/sie/es) wird verschoben haben	hij/zij/het zal verplaatst hebben
(wir) werden verschoben haben	wij zullen verplaatst hebben
(ihr) werdet verschoben haben	jullie zullen verplaatst hebben
(sie) werden verschoben haben	zij zullen hebben verplaatst

Duits	Nederlands
(ich) verschöbe	ik zou verplaatsen
(du) verschöbest/verschöbest	jij zou verplaatsen/jij zou verplaatsen
(er/sie/es) verschöbe	hij/zij/het zou verplaatsen
(wir) verschöben	wij verplaatsen
(ihr) verschöbet	jullie verplaatsten
(sie) verschöben	zij zouden verplaatsen

Duits	Nederlands
(ich) hätte verschoben	ik zou verplaatsen
(du) hättest verschoben	jij zou verplaatst hebben
(er/sie/es) hätte verschoben	hij/zij/het zou verplaatst hebben
(wir) hätten verschoben	wij zouden verplaatst hebben
(ihr) hättet verschoben	jullie zouden verplaatst hebben
(sie) hätten verschoben	zij zouden verplaatst hebben

Duits	Nederlands
Verschiebe!	Verplaats! jij