Versuchen (proberen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Vervoeging van versuchen (proberen) voor alle werkwoordstijden met voorbeeldzinnen en oefeningen.

 Versuchen (proberen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Leermaterialen die dit werkwoord implementeren:

Niveau: A2

Module 4: Lifestyle (Levensstijl)

Les 25: Gesunde Ernährung und Gewohnheiten (Gezonde voeding en gewoontes)

Infinitiv Partizip
Versuchen (proberen) versucht (geprobeerd)

Werkwoordstijden

Indikativ

Präsens 

Duits Nederlands
(ich) versuche ik probeer
(du) versuchst jij probeert
(er/sie/es) versucht hij/zij/het probeert
(wir) versuchen wij proberen
(ihr) versucht jullie proberen
(sie) versuchen zij proberen

Präteritum 

Duits Nederlands
(ich) versuchte ik probeerde
(du) versuchtest jij probeerde
(er/sie/es) versuchte hij/zij/het probeerde
(wir) versuchten wij probeerden
(ihr) versuchtet jullie probeerden
(sie) versuchten zij probeerden

Perfekt 

Duits Nederlands
(ich) habe versucht ik heb geprobeerd
(du) hast versucht jij hebt geprobeerd
(er/sie/es) hat versucht hij/zij/het heeft geprobeerd
(wir) haben versucht wij hebben geprobeerd
(ihr) habt versucht jullie hebben geprobeerd
(sie) haben versucht zij hebben geprobeerd

Plusquamperfekt 

Duits Nederlands
(ich) hatte versucht ik had geprobeerd
(du) hattest versucht jij had geprobeerd
(er/sie/es) hatte versucht hij/zij/het had geprobeerd
(wir) hatten versucht wij hadden geprobeerd
(ihr) hattet versucht jullie hadden geprobeerd
(sie) hatten versucht zij hadden geprobeerd

Futur I 

Duits Nederlands
ich werde versuchen ik zal proberen
du wirst versuchen jij zult proberen
er/sie/es wird versuchen hij/zij/het zal proberen
wir werden versuchen wij zullen proberen
ihr werdet versuchen jullie zullen proberen
sie werden versuchen zij zullen proberen

Futur II 

Duits Nederlands
ich werde versucht haben ik zal geprobeerd hebben
du wirst versucht haben jij zult geprobeerd hebben
er/sie/es wird versucht haben hij/zij/het zal geprobeerd hebben
wir werden versucht haben wij zullen geprobeerd hebben
ihr werdet versucht haben jullie zullen geprobeerd hebben
sie werden versucht haben zij zullen geprobeerd hebben

Konjunktiv II

Konjunktiv II Präsens 

Duits Nederlands
(ich) versuchte ik zou proberen
(du) versuchtest jij zou proberen
(er/sie/es) versuchte hij/zij/het zou proberen
(wir) versuchten wij zouden proberen
(ihr) versuchtet jullie zouden proberen
(sie) versuchten zij zouden proberen

Konjunktiv II Vergangenheit 

Duits Nederlands
(ich) hätte versucht ik zou geprobeerd hebben
(du) hättest versucht jij zou geprobeerd hebben
(er/sie/es) hätte versucht hij/zij/het zou geprobeerd hebben
(wir) hätten versucht wij zouden geprobeerd hebben
(ihr) hättet versucht jullie zouden geprobeerd hebben
(sie) hätten versucht zij zouden geprobeerd hebben

Imperativ

Imperativ 

Duits Nederlands
Versuche! jij probeert