Zurückgeben (teruggeven) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Vervoeging van zurückgeben (teruggeven) voor alle werkwoordstijden met voorbeeldzinnen en oefeningen.

 Zurückgeben (teruggeven) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Leermaterialen die dit werkwoord implementeren:

Niveau: A2

Module 1: Reisen: ab ins Unbekannte! (Reizen: op avontuur!)

Les 5: Ein Transportmittel mieten (Transport huren)

Infinitiv Partizip
Zurückgeben (teruggeven) zurückgegeben (teruggegeven)

Werkwoordstijden

Indikativ

Präsens 

Duits Nederlands

Präteritum 

Duits Nederlands
(ich) gab zurück ik gaf terug
(du) gabst zurück jij gaf terug
(er/sie/es) gab zurück hij/zij/het gaf terug
(wir) gaben zurück wij gaven terug
(ihr) gabt zurück jullie gaven terug
(sie) gaben zurück zij gaven terug

Perfekt 

Duits Nederlands
(ich) habe zurückgegeben ik heb teruggegeven
(du) hast zurückgegeben jij hebt teruggegeven
(er/sie/es) hat zurückgegeben hij/zij/het heeft teruggegeven
(wir) haben zurückgegeben wij hebben teruggegeven
(ihr) habt zurückgegeben jullie hebben teruggegeven
(sie) haben zurückgegeben zij hebben teruggegeven

Plusquamperfekt 

Duits Nederlands
(ich) hatte zurückgegeben ik had teruggegeven
(du) hattest zurückgegeben jij had teruggegeven
(er/sie/es) hatte zurückgegeben hij/zij/het had teruggegeven
(wir) hatten zurückgegeben wij hadden teruggegeven
(ihr) hattet zurückgegeben jullie hadden teruggegeven
(sie) hatten zurückgegeben zij hadden teruggegeven

Futur I 

Duits Nederlands
(ich) werde zurückgeben ik zal teruggeven
(du) wirst zurückgeben jij zult teruggeven
(er/sie/es) wird zurückgeben hij/zij/het zal teruggeven
(wir) werden zurückgeben wij zullen teruggeven
(ihr) werdet zurückgeben jullie zullen teruggeven
(sie) werden zurückgeben zij zullen teruggeven

Futur II 

Duits Nederlands
(ich) werde zurückgegeben haben ik zal hebben teruggegeven
(du) wirst zurückgegeben haben jij zult teruggegeven hebben
(er/sie/es) wird zurückgegeben haben hij/zij/het zal hebben teruggegeven
(wir) werden zurückgegeben haben wij zullen hebben teruggegeven
(ihr) werdet zurückgegeben haben jullie zullen teruggegeven hebben
(sie) werden zurückgegeben haben zij zullen teruggegeven hebben

Konjunktiv II

Konjunktiv II Präsens 

Duits Nederlands
(ich) gäbe zurück ik zou teruggeven
(du) gäbest zurück/gäbest zurücke jij zou teruggeven/jij zou teruggeven
(er/sie/es) gäbe zurück hij/zij/het zou teruggeven
(wir) gäben zurück wij zouden teruggeven
(ihr) gäbet zurück jullie zouden teruggeven
(sie) gäben zurück zij zouden teruggeven

Konjunktiv II Vergangenheit 

Duits Nederlands
(ich) hätte zurückgegeben ik zou teruggegeven hebben
(du) hättest zurückgegeben jij zou teruggegeven hebben
(er/sie/es) hätte zurückgegeben hij/zij/het zou teruggegeven hebben
(wir) hätten zurückgegeben wij zouden teruggegeven hebben
(ihr) hättet zurückgegeben jullie zouden teruggegeven hebben
(sie) hätten zurückgegeben zij zouden teruggeven

Imperativ

Imperativ 

Duits Nederlands
Gebe zurück! Geef terug!