10K+ studenten - 4.8/5
Leer met een leraar Inclusief leermaterialen Oefen conversatie

Arrivare (aankomen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Vervoeging van arrivare (aankomen) voor alle werkwoordstijden met voorbeeldzinnen en oefeningen.

Arrivare (aankomen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Leermaterialen die dit werkwoord implementeren:

Niveau: A1

Module 2: Dalle ore alle stagioni (Van uren tot seizoenen)

Les 13: Dire l'ora e leggere l'orologio (Hoe laat is het? De klok lezen.)

Infinito Participio passato
Arrivare (aankomen) Arrivato (aangekomen)

Werkwoordstijden

Indicativo

Presente 

Italiaans Nederlands
(io) arrivo ik kom aan
(tu) arrivi jij komt aan
(lui/lei) arriva hij/zij komt aan
(noi) arriviamo wij komen aan
(voi) arrivate jullie komen aan
(loro) arrivano zij komen aan

Imperfetto 

Italiaans Nederlands
(io) arrivavo ik kwam aan
(tu) arrivavi jij kwam aan
(lui/lei) arrivava hij/zij kwam aan
(noi) arrivavamo wij kwamen aan
(voi) arrivavate jullie arriveerden
(loro) arrivavano zij kwamen aan

Passato prossimo 

Italiaans Nederlands
(io) sono arrivato/arrivata ik ben aangekomen
(tu) sei arrivato/arrivata jij bent aangekomen
(lui/lei) è arrivato/arrivata hij/zij is aangekomen
(noi) siamo arrivati/arrivate wij zijn aangekomen
(voi) siete arrivati/arrivate jullie zijn aangekomen
(loro) sono arrivati/arrivate zij zijn aangekomen

Trapassato prossimo 

Italiaans Nederlands
(io) ero arrivato/ero arrivata ik was aangekomen
(tu) eri arrivato/eri arrivata jij was aangekomen
(lui/lei) era arrivato/era arrivata hij/zij was aangekomen
(noi) eravamo arrivati/eravamo arrivate wij waren aangekomen
(voi) eravate arrivati/eravate arrivate jullie waren aangekomen
(loro) erano arrivati/erano arrivate zij waren aangekomen

Futuro semplice 

Italiaans Nederlands
(io) arriverò ik zal aankomen
(tu) arriverai jij zult aankomen
(lui/lei) arriverà hij/zij zal aankomen
(noi) arriveremo wij zullen aankomen
(voi) arriverete jullie zullen aankomen
(loro) arriveranno zij zullen aankomen

Futuro anteriore 

Italiaans Nederlands
(io) sarò arrivato/sarò arrivata ik zal aangekomen zijn
(tu) sarai arrivato/sarai arrivata jij bent aangekomen
(lui/lei) sarà arrivato/sarà arrivata hij/zij zal aangekomen zijn
(noi) saremo arrivati/saremo arrivate wij zullen aangekomen zijn
(voi) sarete arrivati/sarete arrivate jullie zullen aangekomen zijn
(loro) saranno arrivati/saranno arrivate zij zullen aangekomen zijn

Condizionale

Condizionale presente 

Italiaans Nederlands
(io) arriverei ik zou aankomen
(tu) arriveresti jij zou aankomen
(lui/lei) arriverebbe hij/zij zou aankomen
(noi) arriveremmo wij zouden aankomen
(voi) arrivereste jullie zouden aankomen
(loro) arriverebbero zij zouden aankomen

Condizionale passato 

Italiaans Nederlands
(io) sarei arrivato / sarei arrivata ik zou aangekomen zijn
(tu) saresti arrivato / saresti arrivata jij zou zijn aangekomen
(lui/lei) sarebbe arrivato / sarebbe arrivata hij/zij zou aangekomen zijn
(noi) saremmo arrivati / saremmo arrivate wij zouden zijn aangekomen
(voi) sareste arrivati / sareste arrivate jullie zouden aangekomen zijn
(loro) sarebbero arrivati / sarebbero arrivate zij zouden zijn aangekomen

Congiuntivo

Congiuntivo presente 

Italiaans Nederlands
(io) arrivi ik aankom
(tu) arrivi jij aankom
(lui/lei) arrivi hij/zij aankomt
(noi) arriviamo wij aankomen
(voi) arriviate jullie aankomen
(loro) arrivino zij aankomen

Congiuntivo passato 

Italiaans Nederlands
(io) sia arrivato/a ik ben aangekomen
(tu) sia arrivato/a jij bent aangekomen
(lui/lei) sia arrivato/a hij/zij is aangekomen
(noi) siamo arrivati/e wij zijn aangekomen
(voi) siate arrivati/e jullie zijn aangekomen
(loro) siano arrivati/e zij zijn aangekomen

Congiuntivo imperfetto 

Italiaans Nederlands
(io) arrivassi ik zou aankomen
(tu) arrivassi jij zou aankomen
(lui/lei) arrivasse hij/zij aankwam
(noi) arrivassimo wij zouden aankomen
(voi) arrivaste jullie arriveerden
(loro) arrivassero zij zouden aankomen

Congiuntivo trapassato 

Italiaans Nederlands
(io) sia arrivato/a ik ben aangekomen
(tu) sia arrivato/a jij bent aangekomen
(lui/lei) sia arrivato/a hij/zij is aangekomen
(noi) siamo arrivati/e wij waren aangekomen
(voi) siate arrivati/e jullie waren aangekomen
(loro) siano arrivati/e zij waren aangekomen

Imperativo

Imperativo 

Italiaans Nederlands
Arriviamo! jij komt aan
Arriva! hij/zij komt aan
Arrivi! Wij komen aan
Arriviamo! jij komt aan
Arrivate! kom aan