Avere (hebben) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Vervoeging van avere (hebben) voor alle werkwoordstijden met voorbeeldzinnen en oefeningen.

 Avere (hebben) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Leermaterialen die dit werkwoord implementeren:

Niveau: A1

Module 1: Presentarsi (Jezelf voorstellen)

Les 1: Saluti e arrivederci (Groeten en afscheid)

Infinito Participio passato
Avere (hebben) Avuto (gehad)

Werkwoordstijden

Indicativo

Presente 

Italiaans Nederlands
(io) ho ik heb
(tu) hai jij hebt
(lui/lei) ha hij/zij heeft
(noi) abbiamo wij hebben
(voi) avete jullie hebben
(loro) hanno zij hebben

Imperfetto 

Italiaans Nederlands
(io) avevo ik had
(tu) avevi jij had
(lui/lei) aveva hij/zij had
(noi) avevamo wij hadden
(voi) avevate jullie hadden
(loro) avevano zij hadden

Passato prossimo 

Italiaans Nederlands
(io) ho avuto ik heb gehad
(tu) hai avuto jij hebt gehad
(lui/lei) ha avuto hij/zij heeft gehad
(noi) abbiamo avuto wij hebben gehad
(voi) avete avuto jullie hebben gehad
(loro) hanno avuto zij hebben gehad

Trapassato prossimo 

Italiaans Nederlands
(io) avevo avuto ik had gehad
(tu) avevi avuto jij had gehad
(lui/lei) aveva avuto hij/zij had gehad
(noi) avevamo avuto wij hadden gehad
(voi) avevate avuto jullie hadden gehad
(loro) avevano avuto zij hadden gehad

Futuro semplice 

Italiaans Nederlands
(io) avrò ik zal hebben
(tu) avrai jij zult hebben
(lui/lei) avrà hij/zij zal hebben
(noi) avremo wij zullen hebben
(voi) avrete jullie zullen hebben
(loro) avranno zij zullen hebben

Futuro anteriore 

Italiaans Nederlands
(io) avrò avuto ik zal gehad hebben
(tu) avrai avuto jij zult gehad hebben
(lui/lei) avrà avuto hij/zij zal hebben gehad
(noi) avremo avuto wij zullen gehad hebben
(voi) avrete avuto jullie zullen gehad hebben
(loro) avranno avuto zij zullen gehad hebben

Condizionale

Condizionale presente 

Italiaans Nederlands
(io) avrei ik zou hebben
(tu) avresti jij zou hebben
(lui/lei) avrebbe hij/zij zou hebben
(noi) avremmo wij zouden hebben
(voi) avreste jullie zouden hebben
(loro) avrebbero zij zouden hebben

Condizionale passato 

Italiaans Nederlands
(io) avrei avuto ik zou hebben gehad
(tu) avresti avuto jij zou hebben gehad
(lui/lei) avrebbe avuto hij/zij zou gehad hebben
(noi) avremmo avuto wij zouden hebben gehad
(voi) avreste avuto jullie zouden hebben gehad
(loro) avrebbero avuto zij zouden hebben

Congiuntivo

Congiuntivo presente 

Italiaans Nederlands
(io) abbia ik heb
(tu) abbia jij heb
(lui/lei) abbia hij/zij heb
(noi) abbiamo wij hebben
(voi) abbiate jullie hebben
(loro) abbiano zij hebben

Congiuntivo passato 

Italiaans Nederlands
(io) abbia avuto ik heb gehad
(tu) abbia avuto jij hebt gehad
(lui/lei) abbia avuto hij/zij heeft gehad
(noi) abbiamo avuto wij hebben gehad
(voi) abbiate avuto jullie hebben gehad
(loro) abbiano avuto zij hebben gehad

Congiuntivo imperfetto 

Italiaans Nederlands
(io) avessi ik had
(tu) avessi jij zou hebben
(lui/lei) avesse hij/zij had
(noi) avessimo wij zouden hebben
(voi) aveste jullie hadden
(loro) avessero zij zouden hebben

Congiuntivo trapassato 

Italiaans Nederlands
(io) avessi avuto ik had gehad
(tu) avessi avuto jij had gehad
(lui/lei) avesse avuto hij/zij zou gehad hebben
(noi) avessimo avuto wij hadden gehad
(voi) aveste avuto jullie hadden gehad
(loro) avessero avuto zij hadden gehad

Imperativo

Imperativo 

Italiaans Nederlands
- jij hebt
Abbi! heb
Abbia! Laten we hebben
Abbiamo! jullie hebben
Abbiate! hebben zij