Camminare (wandelen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Vervoeging van camminare (wandelen) voor alle werkwoordstijden met voorbeeldzinnen en oefeningen.

 Camminare (wandelen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Leermaterialen die dit werkwoord implementeren:

Niveau: A1

Module 6: La città e il villaggio (De stad en het dorp)

Les 42: Trasporto (Transport)

Infinito Participio passato
Camminare (wandelen) Camminato (gelopen)

Werkwoordstijden

Indicativo

Presente 

Italiaans Nederlands
(io) cammino ik wandel
(tu) cammini jij wandelt
(lui/lei) cammina hij/zij wandelt
(noi) camminiamo wij wandelen
(voi) camminate jullie wandelen
(loro) camminano zij wandelen

Imperfetto 

Italiaans Nederlands
(io) camminavo ik wandelde
(tu) camminavi jij wandelde
(lui/lei) camminava hij/zij wandelde
(noi) camminavamo wij wandelden
(voi) camminavate jullie wandelden
(loro) camminavano zij wandelden

Passato prossimo 

Italiaans Nederlands
(io) ho camminato Ik heb gewandeld
(tu) hai camminato jij bent gewandeld
(lui/lei) ha camminato hij/zij heeft gewandeld
(noi) abbiamo camminato wij hebben gewandeld
(voi) avete camminato jullie hebben gewandeld
(loro) hanno camminato zij hebben gewandeld

Trapassato prossimo 

Italiaans Nederlands
(io) avevo camminato ik had gewandeld
(tu) avevi camminato jij had gewandeld
(lui/lei) aveva camminato hij/zij was gewandeld
(noi) avevamo camminato wij hadden gewandeld
(voi) avevate camminato jullie hadden gewandeld
(loro) avevano camminato zij hadden gewandeld

Futuro semplice 

Italiaans Nederlands
(io) camminerò ik zal wandelen
(tu) camminerai jij zult wandelen
(lui/lei) camminerà hij/zij zal wandelen
(noi) cammineremo wij zullen wandelen
(voi) camminerete jullie zullen wandelen
(loro) cammineranno zij zullen wandelen

Futuro anteriore 

Italiaans Nederlands
(io) avrò camminato ik zal gewandeld hebben
(tu) avrai camminato jij zult gewandeld hebben
(lui/lei) avrà camminato hij/zij zal gewandeld hebben
(noi) avremo camminato wij zullen gewandeld hebben
(voi) avrete camminato jullie zullen hebben gewandeld
(loro) avranno camminato zij zullen hebben gewandeld

Condizionale

Condizionale presente 

Italiaans Nederlands
(io) camminerei Ik zou wandelen
(tu) cammineresti jij zou wandelen
(lui/lei) camminerebbe hij/zij zou wandelen
(noi) cammineremmo wij zouden wandelen
(voi) camminereste jullie zouden wandelen
(loro) camminerebbero zij zouden wandelen

Condizionale passato 

Italiaans Nederlands
(io) avrei camminato ik zou gewandeld hebben
(tu) avresti camminato jij zou hebben gewandeld
(lui/lei) avrebbe camminato hij/zij zou hebben gewandeld
(noi) avremmo camminato wij zouden wandelen
(voi) avreste camminato jullie zouden hebben gewandeld
(loro) avrebbero camminato zij zouden gewandeld hebben

Congiuntivo

Congiuntivo presente 

Italiaans Nederlands
(io) cammini ik wandel
(tu) cammini jij wandelt
(lui/lei) cammini hij/zij wandelde
(noi) camminiamo wij wandelen
(voi) camminiate jullie wandelen
(loro) camminino zij wandelen

Congiuntivo passato 

Italiaans Nederlands
(io) abbia camminato ik heb gewandeld
(tu) abbia camminato jij bent gewandeld
(lui/lei) abbia camminato hij/zij heeft gewandeld
(noi) abbiamo camminato wij hebben gewandeld
(voi) abbiate camminato jullie hebben gewandeld
(loro) abbiano camminato zij hebben gewandeld

Congiuntivo imperfetto 

Italiaans Nederlands
(io) camminassi ik wandelde
(tu) camminassi jij wandelde
(lui/lei) camminasse hij/zij wandelde
(noi) camminassimo wij wandelden
(voi) camminaste jullie wandelden
(loro) camminassero zij zouden wandelen

Congiuntivo trapassato 

Italiaans Nederlands
(io) avessi camminato ik had gewandeld
(tu) avessi camminato jij zou hebben gewandeld
(lui/lei) avesse camminato hij/zij was gewandeld
(noi) avessimo camminato wij hadden gewandeld
(voi) aveste camminato jullie hadden gewandeld
(loro) avessero camminato zij zouden gewandeld hebben

Imperativo

Imperativo 

Italiaans Nederlands
Cammina! jij wandelt
Cammina! jij wandelt
Cammini! wij wandelen
Camminiamo! jullie wandelen
Camminate! zij wandelen