A1.42: Transport

Trasporto

Leer basisvervoerswoorden en -uitdrukkingen in het Italiaans, inclusief voorzetsels zoals andare in, andare a, per en da. Oefen met vervoegingen van beweging en praktische dialogen voor reizen en vervoer.

Woordenschat (14)

 La macchina: de auto (Italian)

La macchina

Show

De auto Show

 L'autobus: de bus (Italian)

L'autobus

Show

De bus Show

 Il treno: de trein (Italian)

Il treno

Show

De trein Show

 La nave: Het schip (Italian)

La nave

Show

Het schip Show

 L'aereo: het vliegtuig (Italian)

L'aereo

Show

Het vliegtuig Show

 Il taxi: de taxi (Italian)

Il taxi

Show

De taxi Show

 Lo scooter: De scooter (Italian)

Lo scooter

Show

De scooter Show

 La strada: de weg (Italian)

La strada

Show

De weg Show

 Il biglietto: het kaartje (Italian)

Il biglietto

Show

Het kaartje Show

 A piedi: Te voet (Italian)

A piedi

Show

Te voet Show

 La stazione: Het station (Italian)

La stazione

Show

Het station Show

 Guidare (besturen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Guidare

Show

Besturen Show

 Volare (vliegen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Volare

Show

Vliegen Show

 Camminare (wandelen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Camminare

Show

Wandelen Show

Oefeningen

Deze oefeningen kunnen tijdens conversatielessen samen gedaan worden of als huiswerk.

Oefening 1: Zinnen herschikken

Instructie: Maak correcte zinnen en vertaal.

Toon antwoorden
1.
stazione. | macchina | Vado | verso | in | la
Vado in macchina verso la stazione.
(Ik ga met de auto naar het station.)
2.
per il | treno. | il biglietto | Devo comprare
Devo comprare il biglietto per il treno.
(Ik moet een kaartje voor de trein kopen.)
3.
piedi | parco. | Andiamo | al | a
Andiamo a piedi al parco.
(We gaan te voet naar het park.)
4.
alla piazza. | va da | casa mia | Il taxi
Il taxi va da casa mia alla piazza.
(De taxi gaat van mijn huis naar het plein.)
5.
andare | centro. | Prendo | in | l'autobus | per
Prendo l'autobus per andare in centro.
(Ik neem de bus om naar het centrum te gaan.)
6.
volo in | aereo per | Roma. | In estate
In estate volo in aereo per Roma.
(In de zomer vlieg ik met het vliegtuig naar Rome.)

Oefening 2: Een woord matchen

Instructie: Kom de vertalingen overeen

Vado alla stazione per prendere il treno (Ik ga naar het station om de trein te nemen)
Compro il biglietto per andare a Roma (Ik koop het kaartje om naar Rome te gaan)
Guidiamo la macchina verso la città (We rijden met de auto richting de stad)
Cammino a piedi da casa alla fermata (Ik loop te voet van huis naar de halte)

Oefening 3: Clusteren van woorden

Instructie: Verdeel de volgende woorden in twee categorieën: vervoermiddelen en bewegingshandelingen.

Mezzi di trasporto

Azioni di movimento

Oefening 4: Vertaal en gebruik in een zin

Instructie: Kies een woord, vertaal het en gebruik het woord in een zin of dialoog.

1

A piedi


Te voet

2

La stazione


Het station

3

La macchina


De auto

4

La strada


De weg

5

La nave


Het schip

Esercizio 5: Gespreksoefening

Istruzione:

  1. Beschrijf de verschillende vormen van vervoer die je op de afbeeldingen ziet. (Beschrijf de verschillende manieren van vervoer die je op de foto's ziet.)
  2. Welke vervoermiddelen gebruik je om naar je werk te gaan of voor je dagelijkse activiteiten? (Welke vervoersmiddelen gebruik je om naar je werk te gaan of voor je dagelijkse activiteiten?)

Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 10 minuten

Voorbeeldzinnen:

Viaggiamo in Spagna in aereo.

We reizen met het vliegtuig naar Spanje.

Prendo l'autobus per andare al lavoro.

Ik neem de bus naar mijn werk.

Vado sempre a scuola in bicicletta.

Ik fiets altijd naar school.

Prendo un taxi per andare all'aeroporto.

Ik neem een taxi om naar de luchthaven te gaan.

Prendiamo il treno per Madrid.

We nemen de trein naar Madrid.

Ogni giorno cammino per 15 minuti fino al panificio.

Elke dag loop ik 15 minuten naar de bakker.

...

Oefening 6: Gesprekskaarten

Instructie: Kies een situatie en oefen het gesprek met je docent of medestudenten.

Oefening 7: Meerkeuze

Instructie: Kies de juiste oplossing

1. Io ____ sempre per andare al lavoro perché la stazione è vicina.

(Ik ____ altijd om naar het werk te gaan omdat het station dichtbij is.)

2. Tu ____ la macchina quando vai in città?

(Jij ____ de auto als je naar de stad gaat?)

3. Lei è ____ in autobus ieri mattina per andare alla stazione.

(Zij is gisterenmorgen met de bus ____ om naar het station te gaan.)

4. Noi ____ lo scooter per arrivare velocemente al lavoro.

(Wij ____ de scooter om snel op het werk te komen.)

Oefening 8: Een dag met stadsvervoer

Instructie:

Oggi io (Camminare - Presente) per strada verso la stazione. Tu (Guidare - Presente) la macchina molto lentamente perché c'è traffico. Ieri lui (Guidare - Passato prossimo) lo scooter (Guidare - Passato prossimo) per andare al lavoro. Noi (Camminare - Presente) sempre quando il tempo è bello. Voi (Guidare - Presente) spesso il taxi per lavoro?


Vandaag loop ik op straat naar het station. Jij rijdt de auto heel langzaam omdat er verkeer is. Gisteren heeft hij gereden met de scooter om naar het werk te gaan. Wij lopen altijd als het mooi weer is. Rijden jullie vaak taxi voor werk?

Werkwoordschema's

Camminare - Lopen

Presente

  • io cammino
  • tu cammini
  • lui/lei cammina
  • noi camminiamo
  • voi camminate
  • loro camminano

Guidare - Rijden

Presente

  • io guido
  • tu guidi
  • lui/lei guida
  • noi guidiamo
  • voi guidate
  • loro guidano

Guidare - Rijden

Passato prossimo

  • io ho guidato
  • tu hai guidato
  • lui/lei ha guidato
  • noi abbiamo guidato
  • voi avete guidato
  • loro hanno guidato

Oefening 9: Le preposizioni di luogo: andare in, andare a, per, da, ecc.

Instructie: Vul het juiste woord in.

Grammatica: De voorzetsels van plaats: andare in, andare a, per, da, enz.

Toon vertaling Toon antwoorden

in, da, verso, per

1.
Siamo già ... macchina, possiamo partire.
(We zitten al in de auto, we kunnen vertrekken.)
2.
Camminiamo ... la stazione prima che faccia buio.
(We lopen naar het station voordat het donker wordt.)
3.
Sono tornato ... Venezia ieri sera tardi.
(Ik ben gisteravond laat teruggekomen uit Venetië.)
4.
Questo autobus va ... Milano centrale.
(Deze bus gaat naar Milano centrale.)
5.
Partiamo ... Firenze alle otto in punto.
(We vertrekken om acht uur precies uit Florence.)
6.
Passiamo ... il centro per prendere un caffè.
(We gaan via het centrum om een kop koffie te drinken.)
7.
Vado ... treno ogni mattina per andare al lavoro.
(Ik ga elke ochtend met de trein naar mijn werk.)
8.
Vengo ... scuola, sono molto stanco.
(Ik kom van school, ik ben erg moe.)

Grammatica

We geven toe dat het niet het meest opwindende is, maar het is absoluut essentieel (en we beloven dat het zich zal terugbetalen)!

A1.42.1 Grammatica

Le preposizioni di luogo: andare in, andare a, per, da, ecc.

De voorzetsels van plaats: andare in, andare a, per, da, enz.


Werkwoordsvervoegingstabellen voor deze les

Camminare wandelen

Presente

Italiaans Nederlands
(io) cammino ik wandel
(tu) cammini jij wandelt
(lui/lei) cammina hij/zij wandelt
(noi) camminiamo wij wandelen
(voi) camminate jullie wandelen
(loro) camminano zij wandelen

Oefeningen en voorbeeldzinnen

Guidare besturen

Presente

Italiaans Nederlands
(io) guido ik bestuur
(tu) guidi jij bestuurt
(lui/lei) guida hij/zij bestuurt
(noi) guidiamo wij besturen
(voi) guidate jullie besturen
(loro) guidano zij besturen

Oefeningen en voorbeeldzinnen

Guidare besturen

Passato prossimo

Italiaans Nederlands
(io) ho guidato ik heb bestuurd
(tu) hai guidato jij hebt gestuurd
(lui/lei) ha guidato hij/zij heeft bestuurd
(noi) abbiamo guidato wij hebben bestuurd
(voi) avete guidato jullie hebben bestuurd
(loro) hanno guidato zij hebben bestuurd

Oefeningen en voorbeeldzinnen

Zie je geen vooruitgang als je alleen studeert? Bestudeer dit materiaal met een gecertificeerde docent!

Wil je vandaag Italiaans oefenen? Dat is mogelijk! Neem gewoon vandaag nog contact op met een van onze docenten.

Schrijf je nu in!

Inleiding tot vervoer in het Italiaans

In deze les leer je basiswoorden en uitdrukkingen rond het thema transport in het Italiaans. Je maakt kennis met veelgebruikte voorzetsels van plaats zoals andare in, andare a, per, en da, die essentieel zijn om beweging en richting uit te drukken. Bijvoorbeeld: Vado in macchina verso la stazione (Ik ga met de auto naar het station) en Devo comprare il biglietto per il treno (Ik moet een kaartje voor de trein kopen).

Woorden en uitdrukkingen over vervoersmiddelen en beweging

De les onderscheidt twee belangrijke categorieën: Mezzi di trasporto (zoals il treno, il taxi, l'autobus) en Azioni di movimento (bijvoorbeeld camminare - lopen, guidare - rijden, en volare - vliegen). Deze categorieën helpen je gesprekjes en zinnen over reizen en vervoer structureren.

Praktische dialogen en voorbeelden

Je oefent met dialogen aan het kaartjesloket op het station of hoe je iemand de weg vraagt met vervoersadvies. Bijvoorbeeld: Buongiorno, vorrei un biglietto per andare a Milano (Goedemorgen, ik zou graag een kaartje naar Milaan willen), en hoe je zegt welk vervoermiddel je kiest: Io vado in aereo (Ik ga met het vliegtuig).

Belangrijke grammaticale elementen

De les bevat ook werkwoorden en vervoegingen die onmisbaar zijn in vervoerscontexten. Je leert werkwoorden zoals camminare en guidare in de tegenwoordige tijd, plus voorbeelden met het voltooid deelwoord zoals ha guidato.

Verschillen tussen Nederlands en Italiaans in het vervoersthema

In het Italiaans zijn voorzetsels bij vervoersmiddelen zeer belangrijk en soms anders dan in het Nederlands. Zo gebruik je andare in macchina (met de auto gaan) terwijl je in het Nederlands vaak zegt „met de auto”. Ook veranderen voorzetsels afhankelijk van het vervoermiddel en de richting, wat in het Nederlands minder strikt is. Handige uitdrukkingen om te onthouden zijn andare a piedi (te voet gaan), andare in autobus (met de bus gaan), en prendere il taxi (de taxi nemen), die je in dagelijkse situaties goed kunt toepassen.

Deze lessen zouden niet mogelijk zijn zonder onze geweldige partners🙏