Correre (rennen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Vervoeging van correre (rennen) voor alle werkwoordstijden met voorbeeldzinnen en oefeningen.

 Correre (rennen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Leermaterialen die dit werkwoord implementeren:

Niveau: A1

Module 5: A casa (Thuis)

Les 37: I tuoi animali domestici (Jouw huisdieren)

Infinito Participio passato
Correre (rennen) Corso (gelopen)

Werkwoordstijden

Indicativo

Presente 

Italiaans Nederlands
(io) corro ik ren
(tu) corri jij rent
(lui/lei) corre hij/zij rent
(noi) corriamo wij rennen
(voi) correte jullie rennen
(loro) corrono zij rennen

Imperfetto 

Italiaans Nederlands
(io) correvo ik rende
(tu) correvi jij rende
(lui/lei) correva hij/zij rende
(noi) correvamo wij renden
(voi) correvate jullie renden
(loro) correvano zij renden

Passato prossimo 

Italiaans Nederlands
(io) ho corso ik heb gerend
(tu) hai corso jij hebt gerend
(lui/lei) ha corso hij/zij heeft gerend
(noi) abbiamo corso wij hebben gerend
(voi) avete corso jullie hebben gerend
(loro) hanno corso zij hebben gerend

Trapassato prossimo 

Italiaans Nederlands
(io) ero corso/ero corsa ik was gerend
(tu) eri corso/eri corsa jij was gerend
(lui/lei) era corso/era corsa hij/zij was gerend
(noi) eravamo corsi/eravamo corse wij waren gerend
(voi) eravate corsi/eravate corse jullie waren gerend
(loro) erano corsi/erano corse zij waren gerend

Futuro semplice 

Italiaans Nederlands
(io) correrò ik zal rennen
(tu) correrai jij zult rennen
(lui/lei) correrà hij/zij zal rennen
(noi) correremo wij zullen rennen
(voi) correte jullie rennen
(loro) correranno zij zullen rennen

Futuro anteriore 

Italiaans Nederlands
(io) avrò corso ik zal gerend hebben
(tu) avrai corso jij zult gerend zijn
(lui/lei) avrà corso hij/zij zal gerend hebben
(noi) avremo corso wij zullen gerend hebben
(voi) avrete corso jullie zullen gerend hebben
(loro) avranno corso zij zullen gerend hebben

Condizionale

Condizionale presente 

Italiaans Nederlands
(io) correrei ik zou rennen
(tu) correresti jij zou rennen
(lui/lei) correrebbe hij/zij zou rennen
(noi) correremmo wij zouden rennen
(voi) correreste jullie zouden rennen
(loro) correrebbero zij zouden rennen

Condizionale passato 

Italiaans Nederlands
(io) avrei corso ik zou gerend hebben
(tu) avresti corso jij zou gerend hebben
(lui/lei) avrebbe corso hij/zij zou gerend hebben
(noi) avremmo corso wij zouden hebben gerend
(voi) avreste corso jullie zouden gerend hebben
(loro) avrebbero corso zij zouden gerend hebben

Congiuntivo

Congiuntivo presente 

Italiaans Nederlands
(io) corra ik ren
(tu) corra jij renne
(lui/lei) corra hij/zij renne
(noi) corriamo wij rennen
(voi) corriate jullie rennen
(loro) corrano zij rennen

Congiuntivo passato 

Italiaans Nederlands
(io) che io sia corso/che io sia corsa ik ben gerend
(tu) che tu sia corso/che tu sia corsa jij bent gerend/jij bent gerend
(lui/lei) che lui sia corso/che lei sia corsa hij dat hij gerend heeft/zij dat zij gerend heeft
(noi) che noi siamo corsi/che noi siamo corse wij zijn gerend
(voi) che voi siate corsi/che voi siate corse jullie hebben gerend/jullie hebben gerend
(loro) che loro siano corsi/che loro siano corse zij zijn gerend

Congiuntivo imperfetto 

Italiaans Nederlands
(io) corressi/corressi ik rende/ik rende
(tu) corressi/corressi jij zou rennen/jij zou rennen
(lui/lei) corresse/corresse hij/zij rennend
(noi) corressimo/corressimo wij renden/wij renden
(voi) correste/correste jullie renden
(loro) corressero/corressero zij renden/zouden renden

Congiuntivo trapassato 

Italiaans Nederlands
(io) avessi corso ik had gerend
(tu) avessi corso jij zou gerend hebben
(lui/lei) avesse corso hij/zij had gerend
(noi) avessimo corso wij hadden gerend
(voi) aveste corso jullie hadden gerend
(loro) avessero corso zij zouden gerend hebben

Imperativo

Imperativo 

Italiaans Nederlands
Corro! jij rent
Corri! Hij/zij ren
Corra! Ren jullie
Corriamo! Jullie rennen
Correte! rennen zij