10K+ studenten - 4.8/5
Leer met een leraar Inclusief leermaterialen Oefen conversatie

Festeggiare (vieren) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Vervoeging van festeggiare (vieren) voor alle werkwoordstijden met voorbeeldzinnen en oefeningen.

Festeggiare (vieren) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Leermaterialen die dit werkwoord implementeren:

Niveau: A1

Module 1: Presentarsi (Jezelf voorstellen)

Les 6: Dire la tua età (Je leeftijd zeggen)

Infinito Participio passato
Festeggiare (vieren) Festeggiato (gevierd)

Werkwoordstijden

Indicativo

Presente 

Italiaans Nederlands
(io) festeggio ik vier
(tu) festeggi jij viert
(lui/lei) festeggia hij/zij viert
(noi) festeggiamo wij vieren
(voi) festeggiate jullie vieren
(loro) festeggiano zij vieren

Imperfetto 

Italiaans Nederlands
(io) festeggiavo ik vierde
(tu) festeggiavi jij vierde
(lui/lei) festeggiava hij/zij vierde
(noi) festeggiavamo wij vierden
(voi) festeggiavate jullie vierden
(loro) festeggiavano zij vierden

Passato prossimo 

Italiaans Nederlands
(io) ho festeggiato Ik heb gevierd
(tu) hai festeggiato jij hebt gevierd
(lui/lei) ha festeggiato hij/zij heeft gevierd
(noi) abbiamo festeggiato wij hebben gevierd
(voi) avete festeggiato jullie hebben gevierd
(loro) hanno festeggiato zij hebben gevierd

Trapassato prossimo 

Italiaans Nederlands
(io) avevo festeggiato ik had gevierd
(tu) avevi festeggiato jij had gevierd
(lui/lei) aveva festeggiato hij/zij had gevierd
(noi) avevamo festeggiato wij hadden gevierd
(voi) avevate festeggiato jullie hadden gevierd
(loro) avevano festeggiato zij hadden gevierd

Futuro semplice 

Italiaans Nederlands
(io) festeggerò Ik zal vieren
(tu) festeggerai jij zult vieren
(lui/lei) festeggerà hij/zij zal vieren
(noi) festeggeremo wij zullen vieren
(voi) festeggerete jullie zullen vieren
(loro) festeggeranno zij zullen vieren

Futuro anteriore 

Italiaans Nederlands
(io) avrò festeggiato ik zal hebben gevierd
(tu) avrai festeggiato jij zult gevierd hebben
(lui/lei) avrà festeggiato hij/zij zal gevierd hebben
(noi) avremo festeggiato wij zullen gevierd hebben
(voi) avrete festeggiato jullie zullen gevierd hebben
(loro) avranno festeggiato zij zullen gevierd hebben

Condizionale

Condizionale presente 

Italiaans Nederlands
(io) festeggerei ik zou vieren
(tu) festeggeresti jij zou vieren
(lui/lei) festerebbe/festeggerebbe hij/zij zou vieren
(noi) festeggeremmo wij zouden vieren
(voi) festeggereste jullie zouden vieren
(loro) festerebbero/festeggerebbero zij zouden vieren

Condizionale passato 

Italiaans Nederlands
(io) avrei festeggiato ik zou gevierd hebben
(tu) avresti festeggiato jij zou hebben gevierd
(lui/lei) avrebbe festeggiato hij/zij zou gevierd hebben
(noi) avremmo festeggiato wij zouden gevierd hebben
(voi) avreste festeggiato jullie zouden gevierd hebben
(loro) avrebbero festeggiato zij zouden gevierd hebben

Congiuntivo

Congiuntivo presente 

Italiaans Nederlands
(io) festeggi ik vier
(tu) festeggi jij vier
(lui/lei) festeggi hij/zij viert
(noi) festeggiamo wij vieren
(voi) festeggiate jullie vieren
(loro) festeggino zij vieren

Congiuntivo passato 

Italiaans Nederlands
(io) che io abbia festeggiato ik heb gevierd
(tu) che tu abbia festeggiato jij hebt gevierd
(lui/lei) che lui/lei abbia festeggiato hij/zij dat hij/zij gevierd heeft
(noi) che noi abbiamo festeggiato wij hebben gevierd
(voi) che voi abbiate festeggiato jullie hebben gevierd
(loro) che loro abbiano festeggiato zij dat zij hebben gevierd

Congiuntivo imperfetto 

Italiaans Nederlands
(io) festeggiassi ik zou vieren
(tu) festeggiassi jij zou vieren
(lui/lei) festeggiasse hij/zij zou vieren
(noi) festeggiassimo wij vierden
(voi) festeggiaste jullie vierden
(loro) festeggiassero zij vierden

Congiuntivo trapassato 

Italiaans Nederlands
(io) avessi festeggiato ik had gevierd
(tu) avessi festeggiato jij zou gevierd hebben
(lui/lei) avesse festeggiato hij/zij zou gevierd hebben
(noi) avessimo festeggiato wij hadden gevierd
(voi) aveste festeggiato jullie hadden gevierd
(loro) avessero festeggiato zij hadden gevierd

Imperativo

Imperativo 

Italiaans Nederlands
Festeggio! jij vier
Festeggia! Hij/zij vier
Festeggi! Wij vieren
Festeggiamo! Jullie vieren
Festeggiate! vier jullie