Lavorare (werken) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Vervoeging van lavorare (werken) voor alle werkwoordstijden met voorbeeldzinnen en oefeningen.

 Lavorare (werken) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Leermaterialen die dit werkwoord implementeren:

Niveau: A1

Module 1: Presentarsi (Jezelf voorstellen)

Les 7: Professioni e studi (Beroepen en studies)

Infinito Participio passato
Lavorare (werken) Lavorato (gewerkt)

Werkwoordstijden

Indicativo

Presente 

Italiaans Nederlands
(io) lavoro ik werk
(tu) lavori jij werkt
(lui/lei) lavora hij/zij werkt
(noi) lavoriamo wij werken
(voi) lavorate jullie werken
(loro) lavorano zij werken

Imperfetto 

Italiaans Nederlands
(io) lavoravo ik werkte
(tu) lavoravi jij werkte
(lui/lei) lavorava hij/zij werkte
(noi) lavoravamo wij werkten
(voi) lavoravate jullie werkten
(loro) lavoravano zij werkten

Passato prossimo 

Italiaans Nederlands
(io) ho lavorato Ik heb gewerkt
(tu) hai lavorato jij hebt gewerkt
(lui/lei) ha lavorato hij/zij heeft gewerkt
(noi) abbiamo lavorato wij hebben gewerkt
(voi) avete lavorato Jullie hebben gewerkt
(loro) hanno lavorato zij hebben gewerkt

Trapassato prossimo 

Italiaans Nederlands
(io) avevo lavorato ik had gewerkt
(tu) avevi lavorato jij had gewerkt
(lui/lei) aveva lavorato hij/zij had gewerkt
(noi) avevamo lavorato wij hadden gewerkt
(voi) avevate lavorato jullie hadden gewerkt
(loro) avevano lavorato zij hadden gewerkt

Futuro semplice 

Italiaans Nederlands
(io) lavorerò Ik zal werken
(tu) lavorerai jij zult werken
(lui/lei) lavorerà hij/zij zal werken
(noi) lavoreremo wij zullen werken
(voi) lavorerete jullie zullen werken
(loro) lavoreranno zij zullen werken

Futuro anteriore 

Italiaans Nederlands
(io) avrò lavorato ik zal gewerkt hebben
(tu) avrai lavorato jij zult gewerkt hebben
(lui/lei) avrà lavorato hij/zij zal gewerkt hebben
(noi) avremo lavorato wij zullen hebben gewerkt
(voi) avrete lavorato jullie zullen gewerkt hebben
(loro) avranno lavorato zij zullen gewerkt hebben

Condizionale

Condizionale presente 

Italiaans Nederlands
(io) lavorerei ik zou werken
(tu) lavoreresti jij zou werken
(lui/lei) lavorerebbe hij/zij zou werken
(noi) lavoreremmo wij zouden werken
(voi) lavorereste jullie zouden werken
(loro) lavorerebbero zij zouden werken

Condizionale passato 

Italiaans Nederlands
(io) avrei lavorato ik zou hebben gewerkt
(tu) avresti lavorato jij zou gewerkt hebben
(lui/lei) avrebbe lavorato hij/zij zou gewerkt hebben
(noi) avremmo lavorato wij zouden gewerkt hebben
(voi) avreste lavorato jullie zouden hebben gewerkt
(loro) avrebbero lavorato zij zouden gewerkt hebben

Congiuntivo

Congiuntivo presente 

Italiaans Nederlands
(io) lavori ik werk
(tu) lavori jij werk
(lui/lei) lavori hij/zij werkt
(noi) lavoriamo wij werken
(voi) lavoriate jullie werken
(loro) lavorino zij werken

Congiuntivo passato 

Italiaans Nederlands
(io) abbia lavorato ik heb gewerkt
(tu) abbia lavorato jij hebt gewerkt
(lui/lei) abbia lavorato hij/zij heeft gewerkt
(noi) abbiamo lavorato wij hebben gewerkt
(voi) abbiate lavorato jullie hebben gewerkt
(loro) abbiano lavorato zij hebben gewerkt

Congiuntivo imperfetto 

Italiaans Nederlands
(io) lavorassi ik werkte
(tu) lavorassi jij werkte
(lui/lei) lavorasse hij/zij werkte
(noi) lavorassimo wij werkten
(voi) lavoraste jullie werkten
(loro) lavorassero zij werkten

Congiuntivo trapassato 

Italiaans Nederlands
(io) avessi lavorato ik had gewerkt
(tu) avessi lavorato jij had gewerkt
(lui/lei) avesse lavorato hij/zij had gewerkt
(noi) avessimo lavorato wij hadden gewerkt
(voi) aveste lavorato jullie hadden gewerkt
(loro) avessero lavorato zij hadden gewerkt

Imperativo

Imperativo 

Italiaans Nederlands
Lavoriamo! Werk
Lavora! Hij/zij werk
Lavori! wij werken
Lavoriamo! Werk
Lavorate! zij werken