Mettere (zetten) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Vervoeging van mettere (zetten) voor alle werkwoordstijden met voorbeeldzinnen en oefeningen.

 Mettere (zetten) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Leermaterialen die dit werkwoord implementeren:

Niveau: A1

Module 5: A casa (Thuis)

Les 34: Elettrodomestici (Huishoudelijke apparaten)

Infinito Participio passato
Mettere (zetten) Messo (gezet)

Werkwoordstijden

Indicativo

Presente 

Italiaans Nederlands
(io) metto ik zet
(tu) metti jij zet
(lui/lei) mette hij/zij zet
(noi) mettiamo wij zetten
(voi) mettete jullie zetten
(loro) mettono zij zetten

Imperfetto 

Italiaans Nederlands
(io) mettevo ik zette
(tu) mettevi jij zette
(lui/lei) metteva hij/zij zette
(noi) mettevamo wij zetten
(voi) mettevate jullie zetten
(loro) mettevano zij zetten

Passato prossimo 

Italiaans Nederlands
(io) ho messo ik heb gezet
(tu) hai messo jij hebt gezet
(lui/lei) ha messo hij/zij heeft gezet
(noi) abbiamo messo wij hebben gezet
(voi) avete messo jullie hebben gezet
(loro) hanno messo zij hebben gezet

Trapassato prossimo 

Italiaans Nederlands
(io) avevo messo ik had gezet
(tu) avevi messo jij had gezet
(lui/lei) aveva messo hij/zij had gezet
(noi) avevamo messo wij hadden gezet
(voi) avevate messo jullie hadden gezet
(loro) avevano messo zij hadden gezet

Futuro semplice 

Italiaans Nederlands
(io) metterò ik zal zetten
(tu) metterai jij zult zetten
(lui/lei) metterà hij/zij zal zetten
(noi) metteremo wij zullen zetten
(voi) metterete jullie zullen zetten
(loro) metteranno zij zullen zetten

Futuro anteriore 

Italiaans Nederlands
(io) avrò messo ik zal gezet hebben
(tu) avrai messo jij zult hebben gezet
(lui/lei) avrà messo hij/zij zal gezet hebben
(noi) avremo messo wij zullen hebben gezet
(voi) avrete messo jullie zullen gezet hebben
(loro) avranno messo zij zullen gezet hebben

Condizionale

Condizionale presente 

Italiaans Nederlands
(io) metterei ik zou zetten
(tu) metteresti jij zou zetten
(lui/lei) metterebbe hij/zij zou zetten
(noi) metteremmo wij zouden zetten
(voi) mettereste jullie zouden zetten
(loro) metterebbero zij zouden zetten

Condizionale passato 

Italiaans Nederlands
(io) avrei messo ik zou hebben gezet
(tu) avresti messo jij zou hebben gezet
(lui/lei) avrebbe messo hij/zij zou hebben gezet
(noi) avremmo messo wij zouden gezet hebben
(voi) avreste messo jullie zouden gezet hebben
(loro) avrebbero messo zij zouden hebben gezet

Congiuntivo

Congiuntivo presente 

Italiaans Nederlands
(io) metta ik zet
(tu) metta jij zet
(lui/lei) metta hij/zij zet
(noi) mettiamo wij zetten
(voi) mettiate jullie zetten
(loro) mettano zij zetten

Congiuntivo passato 

Italiaans Nederlands
(io) abbia messo ik heb gezet
(tu) abbia messo jij hebt gezet
(lui/lei) abbia messo hij/zij heeft gezet
(noi) abbiamo messo wij hebben gezet
(voi) abbiate messo jullie hebben gezet
(loro) abbiano messo zij hebben gezet

Congiuntivo imperfetto 

Italiaans Nederlands
(io) mettessi ik zou zetten
(tu) mettessi jij zou zetten
(lui/lei) mettesse hij/zij zou zetten
(noi) mettessimo wij zetten
(voi) metteste jullie zetten
(loro) mettessero zij zouden zetten

Congiuntivo trapassato 

Italiaans Nederlands
(io) avessi messo ik had gezet
(tu) avessi messo jij zou hebben gezet
(lui/lei) avesse messo hij zou gezet hebben/zij zou gezet hebben
(noi) avessimo messo wij hadden gezet
(voi) aveste messo jullie hadden gezet
(loro) avessero messo zij hadden gezet

Imperativo

Imperativo 

Italiaans Nederlands
Mettiamo! Jij zet
Metti! Hij/zij zet
Metta! wij zetten
Mettiamo! Jij zet
Mettete! zij zetten