Prendere (nemen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Vervoeging van prendere (nemen) voor alle werkwoordstijden met voorbeeldzinnen en oefeningen.

 Prendere (nemen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Leermaterialen die dit werkwoord implementeren:

Niveau: A1

Module 3: Ogni giorno (Dag tot dag)

Les 20: Fare la spesa (Boodschappen doen)

Infinito Participio passato
Prendere (nemen) Preso (genomen)

Werkwoordstijden

Indicativo

Presente 

Italiaans Nederlands
(io) prendo ik neem
(tu) prendi jij neemt
(lui/lei) prende hij/zij neemt
(noi) prendiamo wij nemen
(voi) prendete jullie nemen
(loro) prendono zij nemen

Imperfetto 

Italiaans Nederlands
(io) prendevo ik nam
(tu) prendevi jij nam
(lui/lei) prendeva hij/zij nam
(noi) prendevamo wij namen
(voi) prendevate jullie namen
(loro) prendevano zij namen

Passato prossimo 

Italiaans Nederlands
(io) ho preso ik heb genomen
(tu) hai preso jij hebt genomen
(lui/lei) ha preso hij/zij heeft genomen
(noi) abbiamo preso wij hebben genomen
(voi) avete preso jullie hebben genomen
(loro) hanno preso zij hebben genomen

Trapassato prossimo 

Italiaans Nederlands
(io) avevo preso ik had genomen
(tu) avevi preso jij had genomen
(lui/lei) aveva preso hij/zij had genomen
(noi) avevamo preso wij hadden genomen
(voi) avevate preso jullie hadden genomen
(loro) avevano preso zij hadden genomen

Futuro semplice 

Italiaans Nederlands
(io) prenderò ik zal nemen
(tu) prenderai jij zult nemen
(lui/lei) prenderà hij/zij zal nemen
(noi) prenderemo wij zullen nemen
(voi) prenderete jullie zullen nemen
(loro) prenderanno zij zullen nemen

Futuro anteriore 

Italiaans Nederlands
(io) avrò preso ik zal genomen hebben
(tu) avrai preso jij zult genomen hebben
(lui/lei) avrà preso hij/zij zal genomen hebben
(noi) avremo preso wij zullen genomen hebben
(voi) avrete preso jullie zullen genomen hebben
(loro) avranno preso zij zullen genomen hebben

Condizionale

Condizionale presente 

Italiaans Nederlands
(io) prenderei ik zou nemen
(tu) prenderesti jij zou nemen
(lui/lei) prenderebbe hij/zij zou nemen
(noi) prenderemmo wij zouden nemen
(voi) prendereste jullie zouden nemen
(loro) prenderebbero zij zouden nemen

Condizionale passato 

Italiaans Nederlands
(io) avrei preso ik zou hebben genomen
(tu) avresti preso jij zou hebben genomen
(lui/lei) avrebbe preso hij/zij zou hebben genomen
(noi) avremmo preso wij zouden genomen hebben
(voi) avreste preso jullie zouden hebben genomen
(loro) avrebbero preso zij zouden genomen hebben

Congiuntivo

Congiuntivo presente 

Italiaans Nederlands
(io) prenda ik neem
(tu) prenda jij neemt
(lui/lei) prenda hij/zij neem
(noi) prendiamo wij nemen
(voi) prendiate jullie nemen
(loro) prendano zij nemen

Congiuntivo passato 

Italiaans Nederlands
(io) abbia preso ik heb genomen
(tu) abbia preso jij hebt genomen
(lui/lei) abbia preso hij/zij heeft genomen
(noi) abbiamo preso wij hebben genomen
(voi) abbiate preso jullie hebben genomen
(loro) abbiano preso zij hebben genomen

Congiuntivo imperfetto 

Italiaans Nederlands
(io) prendessi ik nam
(tu) prendessi jij nam
(lui/lei) prendesse hij/zij nam
(noi) prendessimo wij zouden nemen
(voi) prendeste jullie namen
(loro) prendessero zij zouden nemen

Congiuntivo trapassato 

Italiaans Nederlands
(io) avessi preso ik had genomen
(tu) avessi preso jij zou genomen hebben
(lui/lei) avesse preso hij/zij had genomen
(noi) avessimo preso wij hadden genomen
(voi) aveste preso jullie hadden genomen
(loro) avessero preso zij hadden genomen

Imperativo

Imperativo 

Italiaans Nederlands
Prenda! jij neemt
Prendi! Hij/zij neem
Prenda! jij neemt
Prendiamo! jullie nemen
Prendete! Neem ze