10K+ studenten - 4.8/5
Leer met een leraar Inclusief leermaterialen Oefen conversatie

Provare (passen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Vervoeging van provare (passen) voor alle werkwoordstijden met voorbeeldzinnen en oefeningen.

Provare (passen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Leermaterialen die dit werkwoord implementeren:

Niveau: A1

Module 3: Ogni giorno (Dag tot dag)

Les 21: Al negozio d'abbigliamento (In de kledingwinkel)

Infinito Participio passato
Provare (passen) Provato (geprobeerd)

Werkwoordstijden

Indicativo

Presente 

Italiaans Nederlands
(io) provo ik pas
(tu) provi jij past
(lui/lei) prova hij/zij past
(noi) proviamo wij passen
(voi) provate jullie passen
(loro) provano zij passen

Imperfetto 

Italiaans Nederlands
(io) provavo ik paste
(tu) provavi jij paste
(lui/lei) provava hij/zij paste
(noi) provavamo wij pasten
(voi) provavate jullie pasten
(loro) provavano zij pasten

Passato prossimo 

Italiaans Nederlands
(io) ho provato Ik heb gepast
(tu) hai provato jij hebt gepast
(lui/lei) ha provato hij heeft gepast
(noi) abbiamo provato wij hebben gepast
(voi) avete provato jullie hebben gepast
(loro) hanno provato zij hebben gepast

Trapassato prossimo 

Italiaans Nederlands
(io) avevo provato ik had gepast
(tu) avevi provato jij had gepast
(lui/lei) aveva provato hij/zij had gepast
(noi) avevamo provato wij hadden gepast
(voi) avevate provato jullie hadden gepast
(loro) avevano provato zij hadden gepast

Futuro semplice 

Italiaans Nederlands
(io) proverò ik zal passen
(tu) proverai jij zult passen
(lui/lei) proverà hij/zij zal passen
(noi) proveremo wij zullen passen
(voi) proverete jullie zullen passen
(loro) proveranno zij zullen passen

Futuro anteriore 

Italiaans Nederlands
(io) avrò provato ik zal gepast hebben
(tu) avrai provato jij zult gepast hebben
(lui/lei) avrà provato hij/zij zal gepast hebben
(noi) avremo provato wij zullen gepast hebben
(voi) avrete provato jullie zullen gepast hebben
(loro) avranno provato zij zullen geprobeerd hebben

Condizionale

Condizionale presente 

Italiaans Nederlands
(io) proverei ik zou passen
(tu) proveresti jij zou passen
(lui/lei) proverebbe hij/zij zou passen
(noi) proveremmo wij zouden passen
(voi) provereste jullie zouden passen
(loro) proverebbero zij zouden passen

Condizionale passato 

Italiaans Nederlands
(io) avrei provato ik zou gepast hebben
(tu) avresti provato jij zou hebben gepast
(lui/lei) avrebbe provato hij/zij zou gepast hebben
(noi) avremmo provato wij zouden hebben gepast
(voi) avreste provato jullie zouden hebben gepast
(loro) avrebbero provato zij zouden gepast hebben

Congiuntivo

Congiuntivo presente 

Italiaans Nederlands
(io) provi ik pas
(tu) provi jij pas
(lui/lei) provi hij/zij past
(noi) proviamo wij passen
(voi) proviate jullie passen
(loro) provino zij passen

Congiuntivo passato 

Italiaans Nederlands
(io) abbia provato ik heb gepast
(tu) abbia provato jij hebt gepast
(lui/lei) abbia provato hij/zij heeft gepast
(noi) abbiamo provato wij hebben gepast
(voi) abbiate provato jullie hebben gepast
(loro) abbiano provato zij hebben gepast

Congiuntivo imperfetto 

Italiaans Nederlands
(io) provassi ik zou passen
(tu) provassi jij zou passen
(lui/lei) provasse hij/zij zou passen
(noi) provassimo wij zouden passen
(voi) provaste jullie zouden passen
(loro) provassero zij zouden passen

Congiuntivo trapassato 

Italiaans Nederlands
(io) avessi provato ik had gepast
(tu) avessi provato jij had gepast
(lui/lei) avesse provato hij/zij had gepast
(noi) avessimo provato wij hadden gepast
(voi) aveste provato jullie hadden gepast
(loro) avessero provato zij hadden gepast

Imperativo

Imperativo 

Italiaans Nederlands
Provi! jij past
Prova! Hij/zij past
Provi! jij past
Proviamo! Jullie passen
Provate! zij passen