10K+ studenten - 4.8/5
Leer met een leraar Inclusief leermaterialen Oefen conversatie

Pulire (schoonmaken) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Vervoeging van pulire (schoonmaken) voor alle werkwoordstijden met voorbeeldzinnen en oefeningen.

Pulire (schoonmaken) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Leermaterialen die dit werkwoord implementeren:

Niveau: A1

Module 5: A casa (Thuis)

Les 31: La nostra casa (Ons huis)

Infinito Participio passato
Pulire (schoonmaken) Pulito (schoon)

Werkwoordstijden

Indicativo

Presente 

Italiaans Nederlands
(io) pulisco ik schoonmaak
(tu) pulisci jij maakt schoon
(lui/lei) pulisce hij/zij maakt schoon
(noi) puliamo wij maken schoon
(voi) pulite jullie maken schoon
(loro) puliscono zij maken schoon

Imperfetto 

Italiaans Nederlands
(io) pulivo ik maakte schoon
(tu) pulivi jij maakte schoon
(lui/lei) puliva hij/zij maakte schoon
(noi) pulivamo wij maakten schoon
(voi) pulivate jullie maakten schoon
(loro) pulivano zij maakten schoon

Passato prossimo 

Italiaans Nederlands
(io) ho pulito ik heb schoongemaakt
(tu) hai pulito jij hebt schoongemaakt
(lui/lei) ha pulito hij/zij heeft schoongemaakt
(noi) abbiamo pulito wij hebben schoongemaakt
(voi) avete pulito jullie hebben schoongemaakt
(loro) hanno pulito zij hebben schoongemaakt

Trapassato prossimo 

Italiaans Nederlands
(io) avevo pulito ik had schoongemaakt
(tu) avevi pulito jij had schoongemaakt
(lui/lei) aveva pulito hij/zij had schoongemaakt
(noi) avevamo pulito wij hadden schoongemaakt
(voi) avevate pulito jullie hadden schoongemaakt
(loro) avevano pulito zij hadden schoongemaakt

Futuro semplice 

Italiaans Nederlands
(io) pulirò ik zal schoonmaken
(tu) pulirai jij zult schoonmaken
(lui/lei) pulirà hij/zij zal schoonmaken
(noi) puliremo wij zullen schoonmaken
(voi) pulirete jullie zullen schoonmaken
(loro) puliranno zij zullen schoonmaken

Futuro anteriore 

Italiaans Nederlands
(io) avrò pulito ik zal hebben schoongemaakt
(tu) avrai pulito jij zult schoongemaakt hebben
(lui/lei) avrà pulito hij/zij zal hebben schoongemaakt
(noi) avremo pulito wij zullen hebben schoongemaakt
(voi) avrete pulito jullie zullen schoongemaakt hebben
(loro) avranno pulito zij zullen hebben schoongemaakt

Condizionale

Condizionale presente 

Italiaans Nederlands
(io) pulirei ik zou schoonmaken
(tu) puliresti jij zou schoonmaken
(lui/lei) pulirebbe hij/zij zou schoonmaken
(noi) puliremmo wij zouden schoonmaken
(voi) pulireste jullie zouden schoonmaken
(loro) pulirebbero zij zouden schoonmaken

Condizionale passato 

Italiaans Nederlands
(io) avrei pulito ik zou hebben schoongemaakt
(tu) avresti pulito jij zou schoonmaken
(lui/lei) avrebbe pulito hij/zij zou hebben schoongemaakt
(noi) avremmo pulito wij zouden hebben schoongemaakt
(voi) avreste pulito jullie zouden hebben schoongemaakt
(loro) avrebbero pulito zij zouden schoonmaken

Congiuntivo

Congiuntivo presente 

Italiaans Nederlands
(io) pulisca ik schoonmaak
(tu) pulisca jij schoonmaakt
(lui/lei) pulisca hij/zij schoonmaakt
(noi) puliamo wij maken schoon
(voi) puliate jullie schoonmaken
(loro) puliscano zij schoonmaken

Congiuntivo passato 

Italiaans Nederlands
(io) abbia pulito ik heb schoongemaakt
(tu) abbia pulito jij hebt schoongemaakt
(lui/lei) abbia pulito hij/zij heeft schoongemaakt
(noi) abbiamo pulito wij hebben schoongemaakt
(voi) abbiate pulito jullie hebben schoongemaakt
(loro) abbiano pulito zij hebben schoongemaakt

Congiuntivo imperfetto 

Italiaans Nederlands
(io) pulissi ik zou schoonmaken
(tu) pulissi jij zou schoonmaken
(lui/lei) pulisse hij/zij zou schoonmaken
(noi) pulissimo wij zouden schoonmaken
(voi) puliste jullie zouden schoonmaken
(loro) pulissero zij zouden schoonmaken

Congiuntivo trapassato 

Italiaans Nederlands
(io) avessi pulito ik had schoongemaakt
(tu) avessi pulito jij zou schoongemaakt hebben
(lui/lei) avesse pulito hij/zij had schoongemaakt
(noi) avessimo pulito wij hadden schoongemaakt
(voi) aveste pulito jullie hadden schoongemaakt
(loro) avessero pulito zij hadden schoongemaakt

Imperativo

Imperativo 

Italiaans Nederlands
Pulisco! jij maakt schoon
Pulisci! Hij/zij moet schoonmaken
Pulisca! Laten we schoonmaken!
Puliamo! jullie maken schoon
Pulite! zij schoonmaken