Ripetere (herhalen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Vervoeging van ripetere (herhalen) voor alle werkwoordstijden met voorbeeldzinnen en oefeningen.

 Ripetere (herhalen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Leermaterialen die dit werkwoord implementeren:

Niveau: A1

Module 3: Ogni giorno (Dag tot dag)

Les 18: Chiedere cose (Dingen vragen)

Infinito Participio passato
Ripetere (herhalen) Ripetuto (herhaald)

Werkwoordstijden

Indicativo

Presente 

Italiaans Nederlands
(io) ripeto ik herhaal
(tu) ripeti jij herhaalt
(lui/lei) ripete hij/zij herhaalt
(noi) ripetiamo wij herhalen
(voi) ripetete jullie herhalen
(loro) ripetono zij herhalen

Imperfetto 

Italiaans Nederlands
(io) ripetevo ik herhaalde
(tu) ripetevi jij herhaalde
(lui/lei) ripeteva hij/zij herhaalde
(noi) ripetevamo wij herhaalden
(voi) ripetevate jullie herhaalden
(loro) ripetevano zij herhaalden

Passato prossimo 

Italiaans Nederlands
(io) ho ripetuto ik heb herhaald
(tu) hai ripetuto jij hebt herhaald
(lui/lei) ha ripetuto hij/zij heeft herhaald
(noi) abbiamo ripetuto wij hebben herhaald
(voi) avete ripetuto jullie hebben herhaald
(loro) hanno ripetuto zij hebben herhaald

Trapassato prossimo 

Italiaans Nederlands
(io) avevo ripetuto ik had herhaald
(tu) avevi ripetuto jij had herhaald
(lui/lei) aveva ripetuto hij/zij had herhaald
(noi) avevamo ripetuto wij hadden herhaald
(voi) avevate ripetuto jullie hadden herhaald
(loro) avevano ripetuto zij hadden herhaald

Futuro semplice 

Italiaans Nederlands
(io) ripeterò ik zal herhalen
(tu) ripeterai jij zult herhalen
(lui/lei) ripeterà hij/zij zal herhalen
(noi) ripeteremo wij zullen herhalen
(voi) ripeterete jullie zullen herhalen
(loro) ripeteranno zij zullen herhalen

Futuro anteriore 

Italiaans Nederlands
(io) avrò ripetuto ik zal hebben herhaald
(tu) avrai ripetuto jij zult hebben herhaald
(lui/lei) avrà ripetuto hij/zij zal herhaald hebben
(noi) avremo ripetuto wij zullen hebben herhaald
(voi) avrete ripetuto jullie zullen herhaald hebben
(loro) avranno ripetuto zij zullen herhaald hebben

Condizionale

Condizionale presente 

Italiaans Nederlands
(io) ripeterei ik zou herhalen
(tu) ripeteresti jij zou herhalen
(lui/lei) ripeterebbe hij/zij zou herhalen
(noi) ripeteremmo wij zouden herhalen
(voi) ripetereste jullie zouden herhalen
(loro) ripeterebbero zij zouden herhalen

Condizionale passato 

Italiaans Nederlands
(io) avrei ripetuto ik zou herhaald hebben
(tu) avresti ripetuto jij zou herhalen
(lui/lei) avrebbe ripetuto hij/zij zou herhaald hebben
(noi) avremmo ripetuto wij zouden hebben herhaald
(voi) avreste ripetuto jullie zouden herhaald hebben
(loro) avrebbero ripetuto zij zouden herhaald hebben

Congiuntivo

Congiuntivo presente 

Italiaans Nederlands
(io) ripeta ik herhaal
(tu) ripeta jij herhaalt
(lui/lei) ripeta hij/zij herhaalt
(noi) ripetiamo wij herhalen
(voi) ripetiate jullie herhalen
(loro) ripetano zij herhalen

Congiuntivo passato 

Italiaans Nederlands
(io) che io abbia ripetuto ik heb herhaald
(tu) che tu abbia ripetuto jij hebt herhaald
(lui/lei) che lui/lei abbia ripetuto hij/zij dat hij/zij herhaald heeft
(noi) che noi abbiamo ripetuto wij hebben herhaald
(voi) che voi abbiate ripetuto jullie hebben herhaald
(loro) che loro abbiano ripetuto zij dat zij herhaald hebben

Congiuntivo imperfetto 

Italiaans Nederlands
(io) ripetessi ik herhaalde
(tu) ripetessi jij zou herhalen
(lui/lei) ripetesse hij zou herhalen/zij zou herhalen
(noi) ripetessimo wij herhaalden
(voi) ripeteste jullie herhaalden
(loro) ripetessero zij herhaalden

Congiuntivo trapassato 

Italiaans Nederlands
(io) avessi ripetuto ik had herhaald
(tu) avessi ripetuto jij zou herhaald hebben
(lui/lei) avesse ripetuto hij/zij had herhaald
(noi) avessimo ripetuto wij hadden herhaald
(voi) aveste ripetuto jullie hadden herhaald
(loro) avessero ripetuto zij hadden herhaald

Imperativo

Imperativo 

Italiaans Nederlands
Ripeta! jij herhaalt
Ripeti! Hij/zij herhaalt
Ripeta! jij herhaalt
Ripetiamo! Jullie herhalen
Ripetete! Herhaal het