10K+ studenten - 4.8/5
Leer met een leraar Inclusief leermaterialen Oefen conversatie

Stare (blijven) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Vervoeging van stare (blijven) voor alle werkwoordstijden met voorbeeldzinnen en oefeningen.

Stare (blijven) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Leermaterialen die dit werkwoord implementeren:

Niveau: A1

Module 1: Presentarsi (Jezelf voorstellen)

Les 5: Famiglia (Familie)

Infinito Participio passato
Stare (blijven) Stato (gestaan)

Werkwoordstijden

Indicativo

Presente 

Italiaans Nederlands
(io) sto ik blijf
(tu) stai jij blijft
(lui/lei) sta hij/zij blijft
(noi) stiamo wij blijven
(voi) state jullie blijven
(loro) stanno zij blijven

Imperfetto 

Italiaans Nederlands
(io) stavo ik bleef
(tu) stavi jij bleef
(lui/lei) stava hij/zij bleef
(noi) stavamo wij bleven
(voi) stavate jullie bleven
(loro) stavano zij bleven

Passato prossimo 

Italiaans Nederlands
(io) sono stato/stata ik ben gebleven
(tu) sei stato/stata jij bent gebleven
(lui/lei) è stato/stata hij is gebleven/zij is gebleven
(noi) siamo stati/state wij zijn gebleven
(voi) siete stati/state jullie zijn gebleven
(loro) sono stati/state zij zijn gebleven

Trapassato prossimo 

Italiaans Nederlands
(io) ero stato ik was gebleven
(tu) eri stato jij was gebleven
(lui/lei) era stato/era stata hij/zij was gebleven
(noi) eravamo stati/eravamo state wij waren gebleven
(voi) eravate stati/eravate state jullie waren gebleven/jullie waren gebleven
(loro) erano stati/erano state zij waren gebleven

Futuro semplice 

Italiaans Nederlands
(io) starò ik zal blijven
(tu) starai jij zult blijven
(lui/lei) starà hij/zij zal blijven
(noi) staremo wij zullen blijven
(voi) starete jullie zullen blijven
(loro) staranno zij zullen blijven

Futuro anteriore 

Italiaans Nederlands
(io) sarò stato / stata ik zal gebleven zijn
(tu) sarai stato / stata jij zal gebleven zijn
(lui/lei) sarà stato / stata hij/zij zal gebleven zijn
(noi) saremo stati / state wij zullen gebleven zijn
(voi) sarete stati / state jullie zullen zijn gebleven
(loro) saranno stati / state zij zullen gebleven zijn

Condizionale

Condizionale presente 

Italiaans Nederlands
(io) starei ik zou blijven
(tu) staresti jij zou blijven
(lui/lei) starebbe hij/zij zou blijven
(noi) staremmo wij zouden blijven
(voi) stareste jullie zouden blijven
(loro) starebbero zij zouden blijven

Condizionale passato 

Italiaans Nederlands
(io) sarei stato / sarei stata ik zou zijn gebleven
(tu) saresti stato / saresti stata jij zou zijn gebleven
(lui/lei) sarebbe stato / sarebbe stata hij/zij zou zijn gebleven
(noi) saremmo stati / saremmo state wij zouden zijn gebleven
(voi) sareste stati / sareste state jullie zouden gebleven zijn
(loro) sarebbero stati / sarebbero state zij zouden zijn gebleven

Congiuntivo

Congiuntivo presente 

Italiaans Nederlands
(io) stia ik blijf
(tu) stia jij blijf
(lui/lei) stia hij/zij blijft
(noi) stiamo wij blijven
(voi) stiate jullie blijven
(loro) stiano zij blijven

Congiuntivo passato 

Italiaans Nederlands
(io) che io sia stato ik ben gebleven
(tu) che tu sia stato jij bent gebleven
(lui/lei) che lui/lei sia stato/a hij/zij dat hij/zij gebleven is
(noi) che noi siamo stati/e wij zijn gebleven
(voi) che voi siate stati/e jullie zijn gebleven
(loro) che loro siano stati/e zij zijn gebleven

Congiuntivo imperfetto 

Italiaans Nederlands
(io) stassi ik bleef
(tu) stassi jij bleef
(lui/lei) stasse hij/zij bleef
(noi) stassimo wij bleven
(voi) staste jullie bleven
(loro) stassero zij bleven

Congiuntivo trapassato 

Italiaans Nederlands
(io) che io fossi stato ik was gebleven
(tu) che tu fossi stato jij was gebleven
(lui/lei) che lui/lei fosse stato hij/zij was gebleven
(noi) che noi fossimo stati wij waren gebleven
(voi) che voi foste stati jullie waren gebleven
(loro) che loro fossero stati zij waren gebleven

Imperativo

Imperativo 

Italiaans Nederlands
Stia! blijf
Stai! Hij/blijf
Stia! blijf
Stiamo! jullie blijven
State! zij blijven