Usare (gebruiken) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Vervoeging van usare (gebruiken) voor alle werkwoordstijden met voorbeeldzinnen en oefeningen.

 Usare (gebruiken) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Leermaterialen die dit werkwoord implementeren:

Niveau: A1

Module 5: A casa (Thuis)

Les 34: Elettrodomestici (Huishoudelijke apparaten)

Infinito Participio passato
Usare (gebruiken) Usato (gebruikt)

Werkwoordstijden

Indicativo

Presente 

Italiaans Nederlands
(io) uso ik gebruik
(tu) usi jij gebruikt
(lui/lei) usa hij/zij gebruikt
(noi) usiamo wij gebruiken
(voi) usate jullie gebruiken
(loro) usano zij gebruiken

Imperfetto 

Italiaans Nederlands
(io) usavo ik gebruikte
(tu) usavi jij gebruikte
(lui/lei) usava hij gebruikte/zij gebruikte
(noi) usavamo wij gebruikten
(voi) usavate jullie gebruikten
(loro) usavano zij gebruikten

Passato prossimo 

Italiaans Nederlands
(io) ho usato ik heb gebruikt
(tu) hai usato jij hebt gebruikt
(lui/lei) ha usato hij/zij heeft gebruikt
(noi) abbiamo usato wij hebben gebruikt
(voi) avete usato jullie hebben gebruikt
(loro) hanno usato zij hebben gebruikt

Trapassato prossimo 

Italiaans Nederlands
(io) avevo usato ik had gebruikt
(tu) avevi usato jij had gebruikt
(lui/lei) aveva usato hij/zij had gebruikt
(noi) avevamo usato wij hadden gebruikt
(voi) avevate usato Jullie hadden gebruikt
(loro) avevano usato zij hadden gebruikt

Futuro semplice 

Italiaans Nederlands
(io) userò ik zal gebruiken
(tu) userai jij zult gebruiken
(lui/lei) userà hij/zij zal gebruiken
(noi) useremo wij zullen gebruiken
(voi) userete jullie zullen gebruiken
(loro) useranno zij zullen gebruiken

Futuro anteriore 

Italiaans Nederlands
(io) avrò usato ik zal gebruikt hebben
(tu) avrai usato jij zult gebruikt hebben
(lui/lei) avrà usato hij/zij zal gebruikt hebben
(noi) avremo usato wij zullen hebben gebruikt
(voi) avrete usato jullie zullen gebruikt hebben
(loro) avranno usato zij zullen gebruikt hebben

Condizionale

Condizionale presente 

Italiaans Nederlands
(io) userei ik zou gebruiken
(tu) useresti jij zou gebruiken
(lui/lei) userebbe hij/zij zou gebruiken
(noi) useremmo wij zouden gebruiken
(voi) usereste jullie zouden gebruiken
(loro) userebbero zij zouden gebruiken

Condizionale passato 

Italiaans Nederlands
(io) avrei usato ik zou gebruikt hebben
(tu) avresti usato jij zou hebben gebruikt
(lui/lei) avrebbe usato hij/zij zou gebruikt hebben
(noi) avremmo usato wij zouden hebben gebruikt
(voi) avreste usato jullie zouden hebben gebruikt
(loro) avrebbero usato zij zouden hebben gebruikt

Congiuntivo

Congiuntivo presente 

Italiaans Nederlands
(io) usi ik gebruik
(tu) usi jij gebruik
(lui/lei) usi hij/zij gebruikt
(noi) usiamo wij gebruiken
(voi) usiate jullie gebruiken
(loro) usino zij gebruiken

Congiuntivo passato 

Italiaans Nederlands
(io) abbia usato ik heb gebruikt
(tu) abbia usato jij hebt gebruikt
(lui/lei) abbia usato hij/zij heeft gebruikt
(noi) abbiamo usato wij hebben gebruikt
(voi) abbiate usato jullie hebben gebruikt
(loro) abbiano usato zij hebben gebruikt

Congiuntivo imperfetto 

Italiaans Nederlands
(io) usassi ik zou gebruiken
(tu) usassi jij zou gebruiken
(lui/lei) usasse hij/zij zou gebruiken
(noi) usassimo wij zouden gebruiken
(voi) usaste jullie zouden gebruiken
(loro) usassero zij gebruikten

Congiuntivo trapassato 

Italiaans Nederlands
(io) avessi usato ik had gebruikt
(tu) avessi usato jij zou gebruikt hebben
(lui/lei) avesse usato hij/zij zou gebruikt hebben
(noi) avessimo usato wij hadden gebruikt
(voi) aveste usato jullie hadden gebruikt
(loro) avessero usato zij hadden gebruikt

Imperativo

Imperativo 

Italiaans Nederlands
Usa! Gebruik!
Usa! Gebruik!
Usi! wij gebruiken
Usiamo! jullie gebruiken
Usate! gebruik ze