Aceptar (accepteren)

Vervoeging van aceptar (accepteren) voor alle werkwoordstijden met voorbeeldzinnen en oefeningen.

Aceptar (accepteren)

Leermaterialen die dit werkwoord implementeren:

Categorie: a2

Module 6: En el trabajo (Op het werk)

Les 40: Oficina y reuniones (Kantoor en vergaderingen)

Basiswerkwoordsvormen

Infinitivo (Infinitief) Gerundio (Deelwoord) Participio (Deelwoord)
Aceptar (accepteren) Aceptando (accepterend) Aceptado (Geaccepteerd)

Aceptar (accepteren): Werkwoordvervoegingstabellen

Indicativo (Aantonende wijs) Subjuntivo (Aanvoegende wijs)

Presente 

Spaans Nederlands
(yo) acepto ik accepteer
(tú) aceptas jij accepteert
(él/ella) acepta hij/zij accepteert
(nosotros/nosotras) aceptamos wij accepteren
(vosotros/vosotras) aceptáis jullie accepteren
(ellos/ellas) aceptan zij accepteren

Pretérito perfecto 

Spaans Nederlands
(yo) he aceptado ik heb geaccepteerd
(tú) has aceptado jij hebt geaccepteerd
(él/ella) ha aceptado hij/zij heeft geaccepteerd
(nosotros/nosotras) hemos aceptado wij hebben geaccepteerd
(vosotros/vosotras) habéis aceptado jullie hebben geaccepteerd
(ellos/ellas) han aceptado zij hebben geaccepteerd

Subjuntivo presente 

Spaans Nederlands
(yo) acepte ik accepteer
(tú) aceptes jij accepteert
(él/ella) acepte hij/zij accepteert
(nosotros/nosotras) aceptemos wij accepteren
(vosotros/vosotras) aceptéis jullie accepteren
(ellos/ellas) acepten zij accepteren

Subjuntivo pretérito perfecto 

Spaans Nederlands
(yo) subjuntivo pretérito perfecto (compuesto) ik heb geaccepteerd
(tú) haya aceptado jij hebt geaccepteerd
(él/ella) hayas aceptado hij/zij heeft geaccepteerd
(nosotros/nosotras) haya aceptado wij hebben geaccepteerd
(vosotros/vosotras) hayamos aceptado jullie hebben geaccepteerd
(ellos/ellas) hayáis aceptado zij hebben geaccepteerd

Pretérito imperfecto 

Spaans Nederlands
(yo) aceptaba ik accepteerde
(tú) aceptabas jij accepteerde
(él/ella) aceptaba hij/zij accepteerde
(nosotros/nosotras) aceptábamos wij accepteerden
(vosotros/vosotras) aceptabais jullie accepteerden
(ellos/ellas) aceptaban zij accepteerden

Pretérito pluscuamperfecto 

Spaans Nederlands
(yo) había aceptado Ik had geaccepteerd
(tú) habías aceptado jij had geaccepteerd
(él/ella) había aceptado hij/zij had geaccepteerd
(nosotros/nosotras) habíamos aceptado wij hadden geaccepteerd
(vosotros/vosotras) habíais aceptado jullie hadden geaccepteerd
(ellos/ellas) habían aceptado zij hadden geaccepteerd

Subjuntivo pretérito imperfecto 

Spaans Nederlands
(yo) aceptara/aceptase ik accepteerde
(tú) aceptaras/aceptases jij accepteerde
(él/ella) aceptara/aceptase hij/zij zou accepteren
(nosotros/nosotras) aceptáramos/aceptásemos wij accepteerden
(vosotros/vosotras) aceptarais/aceptaseis jullie accepteerden
(ellos/ellas) aceptaran/aceptasen zij accepteerden

Subjuntivo pluscuamperfecto 

Spaans Nederlands
(yo) hubiera/hubiese aceptado ik zou hebben geaccepteerd
(tú) hubieras/hubieses aceptado jij zou geaccepteerd hebben
(él/ella) hubiera/hubiese aceptado hij zou geaccepteerd hebben
(nosotros/nosotras) hubiéramos/hubiésemos aceptado wij zouden geaccepteerd hebben
(vosotros/vosotras) hubierais/hubieseis aceptado jullie hadden geaccepteerd
(ellos/ellas) hubieran/hubiesen aceptado zij hadden geaccepteerd

Pretérito indefinido 

Spaans Nederlands
(yo) acepté ik accepteerde
(tú) aceptaste jij accepteerde
(él/ella) aceptó hij/zij accepteerde
(nosotros/nosotras) aceptamos wij accepteerden
(vosotros/vosotras) aceptasteis jullie accepteerden
(ellos/ellas) aceptaron zij accepteerden

Pretérito anterior 

Spaans Nederlands
(yo) hube aceptado ik had geaccepteerd
(tú) hubiste aceptado jij had geaccepteerd
(él/ella) hubo aceptado hij/zij had geaccepteerd
(nosotros/nosotras) hubimos aceptado wij hadden geaccepteerd
(vosotros/vosotras) hubisteis aceptado jullie hebben geaccepteerd
(ellos/ellas) hubieron aceptado zij hadden geaccepteerd

Subjuntivo futuro simple 

Spaans Nederlands
(yo) aceptare ik zal accepteren
(tú) aceptares jij zou accepteren
(él/ella) aceptare hij/zij zal accepteren
(nosotros/nosotras) aceptáremos wij accepteren
(vosotros/vosotras) aceptareis jullie zullen accepteren
(ellos/ellas) aceptaren zij accepteren

Subjuntivo futuro perfecto 

Spaans Nederlands
(yo) hubiere aceptado ik zou geaccepteerd hebben
(tú) hubieres aceptado jij zou geaccepteerd hebben
(él/ella) hubiere aceptado hij/zij zal geaccepteerd hebben
(nosotros/nosotras) hubiéremos aceptado wij zullen geaccepteerd hebben
(vosotros/vosotras) hubiereis aceptado jullie zouden geaccepteerd hebben
(ellos/ellas) hubieren aceptado zij zouden geaccepteerd hebben

Futuro simple 

Spaans Nederlands
(yo) aceptaré ik zal accepteren
(tú) aceptarás jij zult accepteren
(él/ella) aceptará hij/zij zal accepteren
(nosotros/nosotras) aceptaremos wij zullen accepteren
(vosotros/vosotras) aceptaréis jullie zullen accepteren
(ellos/ellas) aceptarán zij zullen accepteren

Futuro perfecto 

Spaans Nederlands
(yo) habré aceptado ik zal geaccepteerd hebben
(tú) habrás aceptado jij zult geaccepteerd hebben
(él/ella) habrá aceptado hij/zij zal geaccepteerd hebben
(nosotros/nosotras) habremos aceptado wij zullen geaccepteerd hebben
(vosotros/vosotras) habréis aceptado jullie zullen geaccepteerd hebben
(ellos/ellas) habrán aceptado zij zullen geaccepteerd hebben
Imperativo (Imperatief)

Imperativo 

Spaans Nederlands
No aplica Niet van toepassing
¡Acepta! jij accepteer
¡Acepte! Accepteer!
¡Aceptemos! Laten we accepteren!
¡Aceptad! jullie accepteren

Imperativo negativo 

Spaans Nederlands
No aceptes! jij accepteer niet!
No aceptes! jij accepteer niet!
No acepte! accepteer niet!
No aceptemos! Jullie accepteer niet!
No aceptéis! Zij accepteren niet!

Condicional simple 

Spaans Nederlands
(yo) aceptaría ik zou accepteren
(tú) aceptarías jij zou accepteren
(él/ella) aceptaría hij/zij zou accepteren
(nosotros/nosotras) aceptaríamos wij zouden accepteren
(vosotros/vosotras) aceptaríais jullie zouden accepteren
(ellos/ellas) aceptarían zij zouden accepteren

Condicional perfecto 

Spaans Nederlands
(yo) habría aceptado ik zou accepteren
(tú) habrías aceptado jij zou geaccepteerd hebben
(él/ella) habría aceptado hij/zij zou geaccepteerd hebben
(nosotros/nosotras) habríamos aceptado wij zouden hebben geaccepteerd
(vosotros/vosotras) habríais aceptado jullie zouden geaccepteerd hebben
(ellos/ellas) habrían aceptado zij zouden geaccepteerd hebben