10K+ studenten - 4.8/5
Leer met een leraar Inclusief leermaterialen Oefen conversatie

Aprobar (goedkeuren)

Vervoeging van aprobar (goedkeuren) voor alle werkwoordstijden met voorbeeldzinnen en oefeningen.

Aprobar (goedkeuren)

Leermaterialen die dit werkwoord implementeren:

Categorie: a2

Module 2: Sociedad y gobierno (Maatschappij en overheid)

Les 14: Título universitario (Universitaire opleiding)

Basiswerkwoordsvormen

Infinitivo (Infinitief) Gerundio (Deelwoord) Participio (Deelwoord)
Aprobar (Goedkeuren) Aprobando (aan het goedkeuren) Aprobado (Goedgekeurd)

Aprobar (Goedkeuren): Werkwoordvervoegingstabellen

Indicativo (Aantonende wijs) Subjuntivo (Aanvoegende wijs)

Presente 

Spaans Nederlands
(yo) apruebo ik keur goed
(tú) apruebas jij keurt goed
(él/ella) aprueba hij/zij keurt goed
(nosotros/nosotras) aprobamos wij keuren goed
(vosotros/vosotras) aprobáis jullie keuren goed
(ellos/ellas) aprueban zij keuren goed

Pretérito perfecto 

Spaans Nederlands
(yo) he aprobado ik heb goedgekeurd
(tú) has aprobado jij hebt goedgekeurd
(él/ella) ha aprobado hij/zij heeft goedgekeurd
(nosotros/nosotras) hemos aprobado wij hebben goedgekeurd
(vosotros/vosotras) habéis aprobado jullie hebben goedgekeurd
(ellos/ellas) han aprobado zij hebben goedgekeurd

Subjuntivo presente 

Spaans Nederlands
(yo) apruebe ik keur goed
(tú) apruebes jij goedkeurt
(él/ella) apruebe hij/zij goedkeurt
(nosotros/nosotras) aprobemos wij goedkeuren
(vosotros/vosotras) aprobéis jullie goedkeuren
(ellos/ellas) aprueben zij keuren goed

Subjuntivo pretérito perfecto 

Spaans Nederlands
(yo) haya aprobado ik heb goedgekeurd
(tú) hayas aprobado jij hebt goedgekeurd
(él/ella) haya aprobado hij/zij heeft goedgekeurd
(nosotros/nosotras) hayamos aprobado wij hebben goedgekeurd
(vosotros/vosotras) hayáis aprobado jullie hebben goedgekeurd
(ellos/ellas) hayan aprobado zij hebben goedgekeurd

Pretérito imperfecto 

Spaans Nederlands
(yo) aprobaba ik keurde goed
(tú) aprobabas jij keurde goed
(él/ella) aprobaba hij/zij keurde goed
(nosotros/nosotras) aprobábamos wij keurden goed
(vosotros/vosotras) aprobabais jullie keurden goed
(ellos/ellas) aprobaban zij keurden goed

Pretérito pluscuamperfecto 

Spaans Nederlands
(yo) había aprobado ik had goedgekeurd
(tú) habías aprobado jij had goedgekeurd
(él/ella) había aprobado hij/zij had goedgekeurd
(nosotros/nosotras) habíamos aprobado wij hadden goedgekeurd
(vosotros/vosotras) habíais aprobado jullie hadden goedgekeurd
(ellos/ellas) habían aprobado zij hadden goedgekeurd

Subjuntivo pretérito imperfecto 

Spaans Nederlands
(yo) aprobarA/aprobase ik zou goedkeuren
(tú) aprobaras/aprobasas jij goedkeurde
(él/ella) aprobara/aprobase hij zou goedkeuren/zij zou goedkeuren
(nosotros/nosotras) aprobáramos/aprobásemos wij zouden goedkeuren
(vosotros/vosotras) aprobarais/aprobaseis jullie zouden goedkeuren
(ellos/ellas) aprobaran/aprobasen zij zouden goedkeuren

Subjuntivo pluscuamperfecto 

Spaans Nederlands
(yo) hubiera/hubiese aprobado ik had goedgekeurd
(tú) hubieras/hubieses aprobado jij zou hebben goedgekeurd
(él/ella) hubiera/hubiese aprobado hij/zij zou goedgekeurd hebben
(nosotros/nosotras) hubiéramos/hubiésemos aprobado wij hadden goedgekeurd
(vosotros/vosotras) hubierais/hubieseis aprobado jullie hadden goedgekeurd
(ellos/ellas) hubieran/hubiesen aprobado zij zouden goedgekeurd hebben

Pretérito indefinido 

Spaans Nederlands
(yo) aprobé ik heb goedgekeurd
(tú) aprobaste jij keurde goed
(él/ella) aprobó hij/zij keurde goed
(nosotros/nosotras) aprobamos wij keurden goed
(vosotros/vosotras) aprobasteis jullie hebben goedgekeurd
(ellos/ellas) aprobaron zij keurden goed

Pretérito anterior 

Spaans Nederlands
(yo) hube aprobado ik had goedgekeurd
(tú) hubiste aprobado jij had goedgekeurd
(él/ella) hubo aprobado hij/zij had goedgekeurd
(nosotros/nosotras) hubimos aprobado wij hadden goedgekeurd
(vosotros/vosotras) hubisteis aprobado jullie hebben goedgekeurd
(ellos/ellas) hubieron aprobado zij hadden goedgekeurd

Subjuntivo futuro simple 

Spaans Nederlands
(yo) aprobare ik zal goedkeuren
(tú) aprobares jij zult goedkeuren
(él/ella) aprobare hij/zij zal goedkeuren
(nosotros/nosotras) aprobáremos wij zullen goedkeuren
(vosotros/vosotras) aprobareis jullie zullen goedkeuren
(ellos/ellas) aprobaren zij zullen goedkeuren

Subjuntivo futuro perfecto 

Spaans Nederlands
(yo) hubiere aprobado ik zou goedgekeurd hebben
(tú) hubieres aprobado jij zou goedgekeurd hebben
(él/ella) hubiere aprobado hij/zij zal goedgekeurd hebben
(nosotros/nosotras) hubiéremos aprobado wij zullen goedgekeurd hebben
(vosotros/vosotras) hubiereis aprobado jullie zouden hebben goedgekeurd
(ellos/ellas) hubieren aprobado zij/hun zullen goedgekeurd hebben

Futuro simple 

Spaans Nederlands
(yo) aprobaré Ik zal goedkeuren
(tú) aprobarás jij zult goedkeuren
(él/ella) aprobará hij/zij zal goedkeuren
(nosotros/nosotras) aprobaremos wij zullen goedkeuren
(vosotros/vosotras) aprobaréis jullie zullen goedkeuren
(ellos/ellas) aprobarán zij zullen goedkeuren

Futuro perfecto 

Spaans Nederlands
(yo) habré aprobado ik zal goedgekeurd hebben
(tú) habrás aprobado jij zult goedgekeurd hebben
(él/ella) habrá aprobado hij/zij zal goedgekeurd hebben
(nosotros/nosotras) habremos aprobado wij zullen goedgekeurd hebben
(vosotros/vosotras) habréis aprobado jullie zullen goedgekeurd hebben
(ellos/ellas) habrán aprobado zij zullen goedgekeurd hebben
Imperativo (Imperatief)

Imperativo 

Spaans Nederlands
Aprueba! keur goed
Apruebe! keur goed
Aprobemos! Laten we goedkeuren!
Aprobad! keur goed
Aprueben! Zij keuren goed

Imperativo negativo 

Spaans Nederlands
No apruebes! Jij keurt goed
No apruebe! Hij keurt niet goed!
No aprobemos! Laten wij niet goedkeuren!
No aprobéis! Jullie keuren niet goed
No aprueben! ze keuren niet goed

Condicional simple 

Spaans Nederlands
(yo) aprobaría ik zou goedkeuren
(tú) aprobarías jij zou goedkeuren
(él/ella) aprobaría hij zou goedkeuren
(nosotros/nosotras) aprobaríamos wij zouden goedkeuren
(vosotros/vosotras) aprobaríais jullie zouden goedkeuren
(ellos/ellas) aprobarían zij zouden goedkeuren

Condicional perfecto 

Spaans Nederlands
(yo) habría aprobado ik zou hebben goedgekeurd
(tú) habrías aprobado jij zou goedkeuren
(él/ella) habría aprobado hij/zij zou hebben goedgekeurd
(nosotros/nosotras) habríamos aprobado wij zouden hebben goedgekeurd
(vosotros/vosotras) habríais aprobado jullie zouden goedgekeurd hebben
(ellos/ellas) habrían aprobado zij zouden goedgekeurd hebben