Arriesgarse (risico nemen)

Vervoeging van arriesgarse (risico nemen) voor alle werkwoordstijden met voorbeeldzinnen en oefeningen.

Arriesgarse (risico nemen)

Leermaterialen die dit werkwoord implementeren:

Categorie: a2

Module 5: Labores domésticas diarias (Dagelijks huishouden)

Les 34: Estar jubilado (Met pensioen gaan)

Basiswerkwoordsvormen

Infinitivo (Infinitief) Gerundio (Deelwoord) Participio (Deelwoord)
Arriesgarse (Risico nemen) Arriesgándose (Riskerend) Arriesgado (Gewaagd)

Arriesgarse (Risico nemen): Werkwoordvervoegingstabellen

Indicativo (Aantonende wijs) Subjuntivo (Aanvoegende wijs)

Presente 

Spaans Nederlands
(yo) me arriesgo ik neem risico
(tú) te arriesgas jij neemt risico
(él/ella) se arriesga hij/zij neemt risico
(nosotros/nosotras) nos arriesgamos wij nemen risico
(vosotros/vosotras) os arriesgáis jullie nemen risico
(ellos/ellas) se arriesgan zij nemen risico

Pretérito perfecto 

Spaans Nederlands
(yo) me he arriesgado ik heb risico genomen
(tú) te has arriesgado jij hebt risico genomen
(él/ella) se ha arriesgado hij/zij heeft risico genomen
(nosotros/nosotras) nos hemos arriesgado wij hebben risico genomen
(vosotros/vosotras) os habéis arriesgado jullie hebben risico genomen
(ellos/ellas) se han arriesgado zij hebben risico genomen

Subjuntivo presente 

Spaans Nederlands
(yo) me arriesgue ik neem risico
(tú) te arriesgues jij risico neemt
(él/ella) se arriesgue hij/zij risico neemt
(nosotros/nosotras) nos arriesguemos wij nemen risico
(vosotros/vosotras) os arriesguéis jullie nemen risico
(ellos/ellas) se arriesguen zij nemen risico

Subjuntivo pretérito perfecto 

Spaans Nederlands
(yo) subjuntivo_preterito_perfecto ik heb risico genomen
(tú) me haya arriesgado jij hebt risico genomen
(él/ella) te hayas arriesgado hij/zij risico heeft genomen
(nosotros/nosotras) se haya arriesgado wij hebben risico genomen
(vosotros/vosotras) nos hayamos arriesgado jullie hebben risico genomen
(ellos/ellas) os hayáis arriesgado zij hebben risico genomen

Pretérito imperfecto 

Spaans Nederlands
(yo) me arriesgaba ik nam risico
(tú) te arriesgabas jij nam risico
(él/ella) se arriesgaba hij/zij nam risico
(nosotros/nosotras) nos arriesgábamos wij namen risico
(vosotros/vosotras) os arriesgabais jullie namen risico
(ellos/ellas) se arriesgaban zij namen risico

Pretérito pluscuamperfecto 

Spaans Nederlands
(yo) me había arriesgado ik had risico genomen
(tú) te habías arriesgado jij had risico genomen
(él/ella) se había arriesgado hij/zij had risico genomen
(nosotros/nosotras) nos habíamos arriesgado wij hadden risico genomen
(vosotros/vosotras) os habíais arriesgado jullie hadden risico genomen
(ellos/ellas) se habían arriesgado zij hadden risico genomen

Subjuntivo pretérito imperfecto 

Spaans Nederlands
(yo) me arriesgara/me arriesgase ik risico nam
(tú) te arriesgaras/te arriesgases jij zou risico nemen
(él/ella) se arriesgara/se arriesgase hij/zij risico nam
(nosotros/nosotras) nos arriesgáramos/nos arriesgásemos wij zouden risico nemen
(vosotros/vosotras) os arriesgarais/os arriesgaseis jullie zouden risico nemen
(ellos/ellas) se arriesgaran/se arriesgasen zij zouden risico nemen

Subjuntivo pluscuamperfecto 

Spaans Nederlands
(yo) me hubiera/hubiese arriesgado ik zou risico genomen hebben
(tú) te hubieras/hubieses arriesgado jij zou risico hebben genomen
(él/ella) se hubiera/hubiese arriesgado hij/zij zou risico genomen hebben
(nosotros/nosotras) nos hubiéramos/hubiésemos arriesgado wij zouden risico hebben genomen
(vosotros/vosotras) os hubierais/hubieseis arriesgado jullie zouden het risico hebben genomen
(ellos/ellas) se hubieran/hubiesen arriesgado zij zouden risico hebben genomen

Pretérito indefinido 

Spaans Nederlands
(yo) me arriesgué ik nam risico
(tú) te arriesgaste jij nam risico
(él/ella) se arriesgó hij/zij nam risico
(nosotros/nosotras) nos arriesgamos wij namen risico
(vosotros/vosotras) os arriesgasteis jullie namen risico
(ellos/ellas) se arriesgaron zij namen risico

Pretérito anterior 

Spaans Nederlands
(yo) hube arriesgado ik heb risico genomen
(tú) hubiste arriesgado jij hebt risico genomen
(él/ella) hubo arriesgado hij/zij had risico genomen
(nosotros/nosotras) hubimos arriesgado wij hadden risico genomen
(vosotros/vosotras) hubisteis arriesgado jullie hadden risico genomen
(ellos/ellas) hubieron arriesgado zij hadden risico genomen

Subjuntivo futuro simple 

Spaans Nederlands
(yo) me arriesgare ik zal risico nemen
(tú) te arriesgares jij zou risico nemen
(él/ella) se arriesgare hij/zij zal risico nemen
(nosotros/nosotras) nos arriesgáremos wij zullen risico nemen
(vosotros/vosotras) os arriesgareis jullie zullen risico nemen
(ellos/ellas) se arriesgaren zij zouden risico nemen

Subjuntivo futuro perfecto 

Spaans Nederlands
(yo) me hubiere arriesgado ik zou risico nemen
(tú) te hubieres arriesgado jij zou risico hebben genomen
(él/ella) se hubiere arriesgado hij zou risico hebben genomen/zij zou risico hebben genomen
(nosotros/nosotras) nos hubiéremos arriesgado wij zullen risico hebben genomen
(vosotros/vosotras) os hubiereis arriesgado jullie zouden risico hebben genomen
(ellos/ellas) se hubieren arriesgado zij zouden risico hebben genomen

Futuro simple 

Spaans Nederlands
(yo) me arriesgaré ik zal risico nemen
(tú) te arriesgarás jij zult risico nemen
(él/ella) se arriesgará hij/zij zal risico nemen
(nosotros/nosotras) nos arriesgaremos wij zullen risico nemen
(vosotros/vosotras) os arriesgaréis jullie zullen risico nemen
(ellos/ellas) se arriesgarán zij zullen risico nemen

Futuro perfecto 

Spaans Nederlands
(yo) me habré arriesgado ik zal risico hebben genomen
(tú) te habrás arriesgado jij zult het risico hebben genomen
(él/ella) se habrá arriesgado hij/zij zal risico hebben genomen
(nosotros/nosotras) nos habremos arriesgado wij zullen risico hebben genomen
(vosotros/vosotras) os habréis arriesgado jullie zullen risico hebben genomen
(ellos/ellas) se habrán arriesgado zij zullen risico genomen hebben
Imperativo (Imperatief)

Imperativo 

Spaans Nederlands
¡Arriesgate! jij neem risico
¡Arriesguese! hij/zij neemt risico
¡Arriesguemonos! Laten we risico nemen!
¡Arriesgaos! jullie nemen risico
¡Arriesguense! zij nemen risico

Imperativo negativo 

Spaans Nederlands
¡No me arriesgue! Jij neem geen risico
¡No te arriesgues! Jij/je moet geen risico nemen
¡No se arriesgue! U neemt geen risico.
¡No nos arriesguemos! jullie nemen geen risico
¡No os arriesguéis! jullie nemen geen risico

Condicional simple 

Spaans Nederlands
(yo) me arriesgaría ik zou risico nemen
(tú) te arriesgarías jij zou risico nemen
(él/ella) se arriesgaría hij/zij zou risico nemen
(nosotros/nosotras) nos arriesgaríamos wij zouden risico nemen
(vosotros/vosotras) os arriesgaríais jullie zouden risico nemen
(ellos/ellas) se arriesgarían zij zouden risico nemen

Condicional perfecto 

Spaans Nederlands
(yo) me habría arriesgado ik zou risico hebben genomen
(tú) te habrías arriesgado jij zou risico hebben genomen
(él/ella) se habría arriesgado hij/zij zou risico genomen hebben
(nosotros/nosotras) nos habríamos arriesgado wij zouden risico hebben genomen
(vosotros/vosotras) os habríais arriesgado jullie zouden risico hebben genomen
(ellos/ellas) se habrían arriesgado zij zouden risico hebben genomen