10K+ studenten - 4.8/5
Leer met een leraar Inclusief leermaterialen Oefen conversatie

Buscar (zoeken)

Vervoeging van buscar (zoeken) voor alle werkwoordstijden met voorbeeldzinnen en oefeningen.

Buscar (zoeken)

Leermaterialen die dit werkwoord implementeren:

Categorie: a2

Module 1: Viajar: ¡A lo desconocido! (Reizen: op avontuur!)

Les 3: Reserva tu alojamiento (Boek uw accommodatie)

Basiswerkwoordsvormen

Infinitivo (Infinitief) Gerundio (Deelwoord) Participio (Deelwoord)
Buscar (Zoeken) Buscando (aan het zoeken) Buscado (Gezocht)

Buscar (Zoeken): Werkwoordvervoegingstabellen

Indicativo (Aantonende wijs) Subjuntivo (Aanvoegende wijs)

Presente 

Spaans Nederlands
(yo) busco ik zoek
(tú) buscas jij zoekt
(él/ella) busca hij/zij zoekt
(nosotros/nosotras) buscamos wij zoeken
(vosotros/vosotras) buscáis jullie zoeken
(ellos/ellas) buscan zij zoeken

Pretérito perfecto 

Spaans Nederlands
(yo) he buscado ik heb gezocht
(tú) has buscado jij hebt gezocht
(él/ella) ha buscado hij/zij heeft gezocht
(nosotros/nosotras) hemos buscado wij hebben gezocht
(vosotros/vosotras) habéis buscado jullie hebben gezocht
(ellos/ellas) han buscado zij hebben gezocht

Subjuntivo presente 

Spaans Nederlands
(yo) busque ik zoek
(tú) busques jij zoekt
(él/ella) busque hij/zij zoekt
(nosotros/nosotras) busquemos wij zoeken
(vosotros/vosotras) busquéis jullie zoeken
(ellos/ellas) busquen zij zoeken

Subjuntivo pretérito perfecto 

Spaans Nederlands
(yo) haya buscado ik heb gezocht
(tú) hayas buscado jij hebt gezocht
(él/ella) haya buscado hij/zij heeft gezocht
(nosotros/nosotras) hayamos buscado wij hebben gezocht
(vosotros/vosotras) hayáis buscado jullie hebben gezocht
(ellos/ellas) hayan buscado zij hebben gezocht

Pretérito imperfecto 

Spaans Nederlands
(yo) buscaba ik zocht
(tú) buscabas jij zocht
(él/ella) buscaba hij/zij zocht
(nosotros/nosotras) buscábamos wij zochten
(vosotros/vosotras) buscabais jullie zochten
(ellos/ellas) buscaban zij zochten

Pretérito pluscuamperfecto 

Spaans Nederlands
(yo) había buscado ik had gezocht
(tú) habías buscado jij had gezocht
(él/ella) había buscado hij/zij had gezocht
(nosotros/nosotras) habíamos buscado wij hadden gezocht
(vosotros/vosotras) habíais buscado jullie hadden gezocht
(ellos/ellas) habían buscado zij hadden gezocht

Subjuntivo pretérito imperfecto 

Spaans Nederlands
(yo) buscara/buscase ik zocht
(tú) buscaras/buscases jij zou zoeken
(él/ella) buscara/buscase hij/zij zou zoeken
(nosotros/nosotras) buscáramos/buscásemos wij zochten
(vosotros/vosotras) buscarais/buscaseis jullie zouden zoeken
(ellos/ellas) buscaran/buscasen zij zouden zoeken

Subjuntivo pluscuamperfecto 

Spaans Nederlands
(yo) hubiera/hubiese buscado ik had gezocht
(tú) hubieras/hubieses buscado jij zou gezocht hebben
(él/ella) hubiera/hubiese buscado hij zou gezocht hebben/zij zou gezocht hebben
(nosotros/nosotras) hubiéramos/hubiésemos buscado wij zouden gezocht hebben
(vosotros/vosotras) hubierais/hubieseis buscado jullie hadden gezocht
(ellos/ellas) hubieran/hubiesen buscado zij hadden gezocht

Pretérito indefinido 

Spaans Nederlands
(yo) busqué ik zocht
(tú) buscaste jij zocht
(él/ella) buscó hij/zij zocht
(nosotros/nosotras) buscamos wij zochten
(vosotros/vosotras) buscasteis jullie zochten
(ellos/ellas) buscaron zij zochten

Pretérito anterior 

Spaans Nederlands
(yo) hube buscado ik had gezocht
(tú) hubiste buscado jij had gezocht
(él/ella) hubo buscado hij/zij was gezocht
(nosotros/nosotras) hubimos buscado wij hadden gezocht
(vosotros/vosotras) hubisteis buscado jullie hadden gezocht
(ellos/ellas) hubieron buscado zij hebben gezocht

Subjuntivo futuro simple 

Spaans Nederlands
(yo) buscare ik zoeken
(tú) buscares jij zou zoeken
(él/ella) buscare hij/zij zal zoeken
(nosotros/nosotras) buscáremos wij zullen zoeken
(vosotros/vosotras) buscareis jullie zullen zoeken
(ellos/ellas) buscaren zij zoeken

Subjuntivo futuro perfecto 

Spaans Nederlands
(yo) hubiere buscado ik zou hebben gezocht
(tú) hubieres buscado jij zou gezocht hebben
(él/ella) hubiere buscado hij/zij zou gezocht hebben
(nosotros/nosotras) hubiéremos buscado wij zullen gezocht hebben
(vosotros/vosotras) hubiereis buscado jullie zouden gezocht hebben
(ellos/ellas) hubieren buscado zij zouden gezocht hebben

Futuro simple 

Spaans Nederlands
(yo) buscaré ik zal zoeken
(tú) buscarás jij zult zoeken
(él/ella) buscará hij/zij zal zoeken
(nosotros/nosotras) buscaremos wij zullen zoeken
(vosotros/vosotras) buscaréis jullie zullen zoeken
(ellos/ellas) buscarán zij zullen zoeken

Futuro perfecto 

Spaans Nederlands
(yo) habré buscado ik zal gezocht hebben
(tú) habrás buscado jij zult gezocht hebben
(él/ella) habrá buscado hij/zij zal gezocht hebben
(nosotros/nosotras) habremos buscado wij zullen gezocht hebben
(vosotros/vosotras) habréis buscado jullie zullen gezocht hebben
(ellos/ellas) habrán buscado zij zullen gezocht hebben
Imperativo (Imperatief)

Imperativo 

Spaans Nederlands
no hay forma er is geen manier
¡Busca! Hij zoekt
¡Busque! Zoek!
¡Busquemos! laten we zoeken
¡Buscad! zij zoeken

Imperativo negativo 

Spaans Nederlands
No busque! jij zoekt
No busques! jij zoekt niet
No busque! jij zoekt
No busquemos! jullie zoeken niet
No busquéis! zij zoeken niet!

Condicional simple 

Spaans Nederlands
(yo) buscaría ik zou zoeken
(tú) buscarías jij zou zoeken
(él/ella) buscaría hij/zij zou zoeken
(nosotros/nosotras) buscaríamos wij zouden zoeken
(vosotros/vosotras) buscaríais jullie zouden zoeken
(ellos/ellas) buscarían zij zouden zoeken

Condicional perfecto 

Spaans Nederlands
(yo) habría buscado ik zou gezocht hebben
(tú) habrías buscado jij zou hebben gezocht
(él/ella) habría buscado hij/zij zou hebben gezocht
(nosotros/nosotras) habríamos buscado wij zouden gezocht hebben
(vosotros/vosotras) habríais buscado jullie zouden gezocht hebben
(ellos/ellas) habrían buscado zij zouden gezocht hebben