Caber (passen)

Vervoeging van caber (passen) voor alle werkwoordstijden met voorbeeldzinnen en oefeningen.

Caber (passen)

Leermaterialen die dit werkwoord implementeren:

Categorie: a2

Module 5: Labores domésticas diarias (Dagelijks huishouden)

Les 32: Planes familiares (Gezinsplannen)

Basiswerkwoordsvormen

Infinitivo (Infinitief) Gerundio (Deelwoord) Participio (Deelwoord)
Caber (Passen) Cabiendo (passend) Cabido (gepaste)

Caber (Passen): Werkwoordvervoegingstabellen

Indicativo (Aantonende wijs) Subjuntivo (Aanvoegende wijs)

Presente 

Spaans Nederlands
(yo) quepo ik pas
(tú) cabes jij past
(él/ella) cabe hij past/zij past
(nosotros/nosotras) cabemos wij passen
(vosotros/vosotras) cabéis jullie passen
(ellos/ellas) caben zij passen

Pretérito perfecto 

Spaans Nederlands
(yo) he cabido ik ben gepast
(tú) has cabido jij bent gepast
(él/ella) ha cabido hij/zij is gepast
(nosotros/nosotras) hemos cabido wij zijn gepast
(vosotros/vosotras) habéis cabido jullie zijn gepast
(ellos/ellas) han cabido zij hebben gepast

Subjuntivo presente 

Spaans Nederlands
(yo) quepa ik pas
(tú) quepas jij pas
(él/ella) quepa hij/zij passe
(nosotros/nosotras) quepamos wij passen
(vosotros/vosotras) quepáis jullie passen
(ellos/ellas) quepan zij passen

Subjuntivo pretérito perfecto 

Spaans Nederlands
(yo) subjuntivo_preterito_perfecto ik ben gepast
(tú) haya cabido jij hebt gepast
(él/ella) hayas cabido hij/zij is gepast
(nosotros/nosotras) haya cabido wij hebben gepast
(vosotros/vosotras) hayamos cabido jullie zijn passend geweest
(ellos/ellas) hayáis cabido zij zijn gepast

Pretérito imperfecto 

Spaans Nederlands
(yo) cabía ik paste
(tú) cabías jij paste
(él/ella) cabía hij/zij paste
(nosotros/nosotras) cabíamos wij pasten
(vosotros/vosotras) cabíais jullie pasten
(ellos/ellas) cabían zij pasten

Pretérito pluscuamperfecto 

Spaans Nederlands
(yo) había cabido ik was gepast
(tú) habías cabido jij was gepast
(él/ella) había cabido hij/zij was gepast
(nosotros/nosotras) habíamos cabido wij waren gepast
(vosotros/vosotras) habíais cabido jullie waren gepast
(ellos/ellas) habían cabido zij hadden gepast

Subjuntivo pretérito imperfecto 

Spaans Nederlands
(yo) cupiera/cupiese ik zou passen
(tú) cupieras/cupieses jij zou passen
(él/ella) cupiera/cupiese hij/zij zou passen
(nosotros/nosotras) cupiéramos/cupiésemos wij zouden passen
(vosotros/vosotras) cupierais/cupieseis jullie zouden passen
(ellos/ellas) cupieran/cupiesen zij zouden passen

Subjuntivo pluscuamperfecto 

Spaans Nederlands
(yo) hubiera/hubiese cabido ik zou zijn gepast
(tú) hubieras/hubieses cabido jij zou gepast hebben
(él/ella) hubiera/hubiese cabido hij/zij zou zijn gepast
(nosotros/nosotras) hubiéramos/hubiésemos cabido wij zouden gepast hebben
(vosotros/vosotras) hubierais/hubieseis cabido jullie zouden gepast hebben
(ellos/ellas) hubieran/hubiesen cabido zij zouden gepast hebben

Pretérito indefinido 

Spaans Nederlands
(yo) cupe ik paste
(tú) cupiste jij paste
(él/ella) cupo hij/zij paste
(nosotros/nosotras) cupimos wij pasten
(vosotros/vosotras) cupisteis jullie pasten
(ellos/ellas) cupieron zij pasten

Pretérito anterior 

Spaans Nederlands
(yo) hube cabido ik had gepast
(tú) hubiste cabido jij had gepast
(él/ella) hubo cabido hij/zij was gepast
(nosotros/nosotras) hubimos cabido wij waren gepast
(vosotros/vosotras) hubisteis cabido jullie hadden gepast
(ellos/ellas) hubieron cabido zij waren gepast

Subjuntivo futuro simple 

Spaans Nederlands
(yo) cupiere ik zal passen
(tú) cupieres jij zou passen
(él/ella) cupiere hij/zij zal passen
(nosotros/nosotras) cupiéremos wij zullen passen
(vosotros/vosotras) cupiereis jullie zouden passen
(ellos/ellas) cupieren zij zouden passen

Subjuntivo futuro perfecto 

Spaans Nederlands
(yo) hubiere cabido ik zou zijn gepast
(tú) hubieres cabido jij zou gepast hebben
(él/ella) hubiere cabido hij zou gepast hebben/zij zou gepast hebben
(nosotros/nosotras) hubiéremos cabido wij zullen zijn gepast
(vosotros/vosotras) hubiereis cabido jullie zouden gepast hebben
(ellos/ellas) hubieren cabido zij zouden gepast hebben

Futuro simple 

Spaans Nederlands
(yo) cabré ik zal passen
(tú) cabrás jij zult passen
(él/ella) cabrá hij/zij zal passen
(nosotros/nosotras) cabremos wij zullen passen
(vosotros/vosotras) cabréis jullie zullen passen
(ellos/ellas) cabrán zij zullen passen

Futuro perfecto 

Spaans Nederlands
(yo) habré cabido ik zal gepast hebben
(tú) habrás cabido jij zult gepast hebben
(él/ella) habrá cabido hij/zij zal gepast hebben
(nosotros/nosotras) habremos cabido wij zullen gepast hebben
(vosotros/vosotras) habréis cabido jullie zullen gepast hebben
(ellos/ellas) habrán cabido zij zullen gepast hebben
Imperativo (Imperatief)

Imperativo 

Spaans Nederlands
jij pas
¡Cabe! Hij past.
¡Quepa! dat het past
¡Quepamos! laten wij passen
¡Cabed! jullie passen

Imperativo negativo 

Spaans Nederlands
jij past niet
¡No quepas! Hij past niet!
¡No quepa! wij/ons passen niet
¡No quepamos! jullie passen niet
¡No quepáis! zij passen niet

Condicional simple 

Spaans Nederlands
(yo) cabría ik zou passen
(tú) cabrías jij zou passen
(él/ella) cabría hij/zij zou passen
(nosotros/nosotras) cabríamos wij zouden passen
(vosotros/vosotras) cabríais jullie zouden passen
(ellos/ellas) cabrían zij zouden passen

Condicional perfecto 

Spaans Nederlands
(yo) habría cabido ik zou gepast hebben
(tú) habrías cabido jij zou passen
(él/ella) habría cabido hij/zij zou gepast hebben
(nosotros/nosotras) habríamos cabido wij zouden gepast hebben
(vosotros/vosotras) habríais cabido jullie zouden gepast hebben
(ellos/ellas) habrían cabido zij zouden gepast hebben