Cantar (zingen)

Vervoeging van cantar (zingen) voor alle werkwoordstijden met voorbeeldzinnen en oefeningen.

Cantar (zingen)

Leermaterialen die dit werkwoord implementeren:

Categorie: a1

Module 6: La ciudad y el pueblo (De stad en het dorp)

Les 44: Viernes por la noche (Vrijdagavond uit)

Basiswerkwoordsvormen

Infinitivo (Infinitief) Gerundio (Deelwoord) Participio (Deelwoord)
Cantar (zingen) Cantando (Zingend) Cantado (gezongen)

Cantar (zingen): Werkwoordvervoegingstabellen

Indicativo (Aantonende wijs) Subjuntivo (Aanvoegende wijs)

Presente 

Spaans Nederlands
(yo) canto ik zing
(tú) cantas jij zingt
(él/ella) canta hij/zij zingt
(nosotros/nosotras) cantamos wij zingen
(vosotros/vosotras) cantáis jullie zingen
(ellos/ellas) cantan zij zingen

Pretérito perfecto 

Spaans Nederlands
(yo) he cantado ik heb gezongen
(tú) has cantado jij hebt gezongen
(él/ella) ha cantado hij/zij heeft gezongen
(nosotros/nosotras) hemos cantado wij hebben gezongen
(vosotros/vosotras) habéis cantado jullie hebben gezongen
(ellos/ellas) han cantado zij hebben gezongen

Subjuntivo presente 

Spaans Nederlands
(yo) cante ik zing
(tú) cantes jij zingt
(él/ella) cante hij/zij zing
(nosotros/nosotras) cantemos wij zingen
(vosotros/vosotras) cantéis jullie zingen
(ellos/ellas) canten zij zingen

Subjuntivo pretérito perfecto 

Spaans Nederlands
(yo) haya cantado ik heb gezongen
(tú) hayas cantado jij hebt gezongen
(él/ella) haya cantado hij/zij heeft gezongen
(nosotros/nosotras) hayamos cantado wij hebben gezongen
(vosotros/vosotras) hayáis cantado jullie hebben gezongen
(ellos/ellas) hayan cantado zij hebben gezongen

Pretérito imperfecto 

Spaans Nederlands
(yo) cantaba ik zong
(tú) cantabas jij zong
(él/ella) cantaba hij zong/zij zong
(nosotros/nosotras) cantábamos wij zongen
(vosotros/vosotras) cantabais jullie zongen
(ellos/ellas) cantaban zij zongen

Pretérito pluscuamperfecto 

Spaans Nederlands
(yo) había cantado ik had gezongen
(tú) habías cantado jij had gezongen
(él/ella) había cantado hij/zij had gezongen
(nosotros/nosotras) habíamos cantado wij hadden gezongen
(vosotros/vosotras) habíais cantado jullie hadden gezongen
(ellos/ellas) habían cantado zij hadden gezongen

Subjuntivo pretérito imperfecto 

Spaans Nederlands
(yo) cantara/cantase ik zou zingen
(tú) cantaras/cantases jij zou zingen
(él/ella) cantara/cantase hij/zij zou zingen
(nosotros/nosotras) cantáramos/cantásemos wij zouden zingen
(vosotros/vosotras) cantarais/cantaseis jullie zouden zingen
(ellos/ellas) cantaran/cantasen zij zouden zingen

Subjuntivo pluscuamperfecto 

Spaans Nederlands
(yo) hubiera/hubiese cantado ik had gezongen
(tú) hubieras/hubieses cantado jij/zou hebben gezongen
(él/ella) hubiera/hubiese cantado hij/zij zou gezongen hebben
(nosotros/nosotras) hubiéramos/hubiésemos cantado wij hadden gezongen
(vosotros/vosotras) hubierais/hubieseis cantado jullie hadden gezongen
(ellos/ellas) hubieran/hubiesen cantado zij hadden gezongen

Pretérito indefinido 

Spaans Nederlands
(yo) canté ik zong
(tú) cantaste jij zong
(él/ella) cantó hij/zij zong
(nosotros/nosotras) cantamos wij zongen
(vosotros/vosotras) cantasteis jullie zongen
(ellos/ellas) cantaron zij zongen

Pretérito anterior 

Spaans Nederlands
(yo) hube cantado ik had gezongen
(tú) hubiste cantado jij had gezongen
(él/ella) hubo cantado hij/zij had gezongen
(nosotros/nosotras) hubimos cantado wij hadden gezongen
(vosotros/vosotras) hubisteis cantado jullie hadden gezongen
(ellos/ellas) hubieron cantado zij hadden gezongen

Subjuntivo futuro simple 

Spaans Nederlands
(yo) cantare ik zal zingen
(tú) cantares jij zult zingen
(él/ella) cantare hij/zij zou zingen
(nosotros/nosotras) cantáremos wij zullen zingen
(vosotros/vosotras) cantareis jullie zullen zingen
(ellos/ellas) cantaren zij zouden zingen

Subjuntivo futuro perfecto 

Spaans Nederlands
(yo) hubiere cantado ik zal gezongen hebben
(tú) hubieres cantado jij zou gezongen hebben
(él/ella) hubiere cantado hij/zij zal gezongen hebben
(nosotros/nosotras) hubiéremos cantado wij zullen gezongen hebben
(vosotros/vosotras) hubiereis cantado jullie zouden gezongen hebben
(ellos/ellas) hubieren cantado zij zouden gezongen hebben

Futuro simple 

Spaans Nederlands
(yo) cantaré ik zal zingen
(tú) cantarás jij zult zingen
(él/ella) cantará hij/zij zal zingen
(nosotros/nosotras) cantaremos wij zullen zingen
(vosotros/vosotras) cantaréis jullie zullen zingen
(ellos/ellas) cantarán zij zullen zingen

Futuro perfecto 

Spaans Nederlands
(yo) habré cantado ik zal gezongen hebben
(tú) habrás cantado jij zult gezongen hebben
(él/ella) habrá cantado hij/zij zal gezongen hebben
(nosotros/nosotras) habremos cantado wij zullen gezongen hebben
(vosotros/vosotras) habréis cantado jullie zullen gezongen hebben
(ellos/ellas) habrán cantado zij zullen gezongen hebben
Imperativo (Imperatief)

Imperativo 

Spaans Nederlands
¡Canta! Zing!
¡Canta! Zing!
¡Cante! Laten wij zingen
¡Cantemos! Laten we zingen!
¡Cantad! Jullie zingen!

Imperativo negativo 

Spaans Nederlands
¡No cantes! hij zing niet
¡No cante! wij zingen niet
¡No cantemos! Jullie zingen niet!
¡No cantéis! jullie zingen niet!
¡No canten! zij zingen niet!

Condicional simple 

Spaans Nederlands
(yo) cantaría ik zou zingen
(tú) cantarías jij zou zingen
(él/ella) cantaría hij/zij zou zingen
(nosotros/nosotras) cantaríamos wij zouden zingen
(vosotros/vosotras) cantaríais jullie zouden zingen
(ellos/ellas) cantarían zij zouden zingen

Condicional perfecto 

Spaans Nederlands
(yo) habría cantado ik zou gezongen hebben
(tú) habrías cantado jij zou gezongen hebben
(él/ella) habría cantado hij/zij zou gezongen hebben
(nosotros/nosotras) habríamos cantado wij zouden gezongen hebben
(vosotros/vosotras) habríais cantado jullie zouden gezongen hebben
(ellos/ellas) habrían cantado zij zouden gezongen hebben