Celebrar (vieren)

Vervoeging van celebrar (vieren) voor alle werkwoordstijden met voorbeeldzinnen en oefeningen.

Celebrar (vieren)

Leermaterialen die dit werkwoord implementeren:

Categorie: a1

Module 1: Presentarse (Jezelf voorstellen)

Les 6: Decir tu edad (Je leeftijd zeggen)

Basiswerkwoordsvormen

Infinitivo (Infinitief) Gerundio (Deelwoord) Participio (Deelwoord)
Celebrar (vieren) Celebrando (Aan het vieren) Celebrado (Gevierd)

Celebrar (vieren): Werkwoordvervoegingstabellen

Indicativo (Aantonende wijs) Subjuntivo (Aanvoegende wijs)

Presente 

Spaans Nederlands
(yo) celebro ik vier
(tú) celebras jij viert
(él/ella) celebra hij/zij viert
(nosotros/nosotras) celebramos wij vieren
(vosotros/vosotras) celebráis jullie vieren
(ellos/ellas) celebran zij vieren

Pretérito perfecto 

Spaans Nederlands
(yo) he celebrado ik heb gevierd
(tú) has celebrado jij hebt gevierd
(él/ella) ha celebrado hij/zij heeft gevierd
(nosotros/nosotras) hemos celebrado wij hebben gevierd
(vosotros/vosotras) habéis celebrado jullie hebben gevierd
(ellos/ellas) han celebrado zij hebben gevierd

Subjuntivo presente 

Spaans Nederlands
(yo) celebre ik vier
(tú) celebres jij vier
(él/ella) celebre hij/zij viert
(nosotros/nosotras) celebremos wij vieren
(vosotros/vosotras) celebréis jullie vieren
(ellos/ellas) celebren zij vieren

Subjuntivo pretérito perfecto 

Spaans Nederlands
(yo) haya celebrado ik heb gevierd
(tú) hayas celebrado jij hebt gevierd
(él/ella) haya celebrado hij/zij heeft gevierd
(nosotros/nosotras) hayamos celebrado wij hebben gevierd
(vosotros/vosotras) hayáis celebrado jullie hebben gevierd
(ellos/ellas) hayan celebrado zij hebben gevierd

Pretérito imperfecto 

Spaans Nederlands
(yo) celebraba ik vierde
(tú) celebrabas jij vierde
(él/ella) celebraba hij/zij vierde
(nosotros/nosotras) celebrábamos wij vierden
(vosotros/vosotras) celebrabais jullie vierden
(ellos/ellas) celebraban zij vierden

Pretérito pluscuamperfecto 

Spaans Nederlands
(yo) había celebrado ik had gevierd
(tú) habías celebrado jij had gevierd
(él/ella) había celebrado hij/zij had gevierd
(nosotros/nosotras) habíamos celebrado wij hadden gevierd
(vosotros/vosotras) habíais celebrado jullie hadden gevierd
(ellos/ellas) habían celebrado zij hadden gevierd

Subjuntivo pretérito imperfecto 

Spaans Nederlands
(yo) celebrara/celebrase ik vierde
(tú) celebraras/celebrases jij zou vieren
(él/ella) celebrara/celebrase hij/zij vierden
(nosotros/nosotras) celebráramos/celebrásemos wij vierden
(vosotros/vosotras) celebrarais/celebraseis jullie zouden vieren
(ellos/ellas) celebraran/celebrasen zij vierden

Subjuntivo pluscuamperfecto 

Spaans Nederlands
(yo) hubiera/hubiese celebrado ik had gevierd
(tú) hubieras/hubieses celebrado jij zou hebben gevierd
(él/ella) hubiera/hubiese celebrado hij/zij zou gevierd hebben
(nosotros/nosotras) hubiéramos/hubiésemos celebrado wij zouden gevierd hebben
(vosotros/vosotras) hubierais/hubieseis celebrado jullie hadden gevierd
(ellos/ellas) hubieran/hubiesen celebrado zij hadden gevierd

Pretérito indefinido 

Spaans Nederlands
(yo) celebré ik vierde
(tú) celebraste jij vierde
(él/ella) celebró hij/zij vierde
(nosotros/nosotras) celebramos wij vierden
(vosotros/vosotras) celebrasteis jullie vierden
(ellos/ellas) celebraron zij vierden

Pretérito anterior 

Spaans Nederlands
(yo) hube celebrado ik had gevierd
(tú) hubiste celebrado jij had gevierd
(él/ella) hubo celebrado hij/zij had gevierd
(nosotros/nosotras) hubimos celebrado wij hadden gevierd
(vosotros/vosotras) hubisteis celebrado jullie hebben gevierd
(ellos/ellas) hubieron celebrado zij hadden gevierd

Subjuntivo futuro simple 

Spaans Nederlands
(yo) celebrare ik zal vieren
(tú) celebrares jij zou vieren
(él/ella) celebrare hij/zij zou vieren
(nosotros/nosotras) celebráremos wij zullen vieren
(vosotros/vosotras) celebrareis jullie zullen vieren
(ellos/ellas) celebraren zij zullen vieren

Subjuntivo futuro perfecto 

Spaans Nederlands
(yo) hubiere celebrado ik zou hebben gevierd
(tú) hubieres celebrado jij zou hebben gevierd
(él/ella) hubiere celebrado hij/zij zal gevierd hebben
(nosotros/nosotras) hubiéremos celebrado wij zullen hebben gevierd
(vosotros/vosotras) hubiereis celebrado jullie zouden hebben gevierd
(ellos/ellas) hubieren celebrado zij zouden hebben gevierd

Futuro simple 

Spaans Nederlands
(yo) celebraré ik zal vieren
(tú) celebrarás jij zult vieren
(él/ella) celebrará hij/zij zal vieren
(nosotros/nosotras) celebraremos wij zullen vieren
(vosotros/vosotras) celebraréis jullie zullen vieren
(ellos/ellas) celebrarán zij zullen vieren

Futuro perfecto 

Spaans Nederlands
(yo) habré celebrado ik zal gevierd hebben
(tú) habrás celebrado jij zult gevierd hebben
(él/ella) habrá celebrado hij/zij zal gevierd hebben
(nosotros/nosotras) habremos celebrado wij zullen gevierd hebben
(vosotros/vosotras) habréis celebrado jullie zullen gevierd hebben
(ellos/ellas) habrán celebrado zij zullen gevierd hebben
Imperativo (Imperatief)

Imperativo 

Spaans Nederlands
¡celebra! vier!
¡celebre! vier!
¡celebremos! laten we vieren!
¡celebrad! vier
¡celebren! vier!

Imperativo negativo 

Spaans Nederlands
¡no celebres! vier niet
¡no celebre! vier niet!
¡no celebremos! laten we niet vieren
¡no celebréis! jullie vier niet
¡no celebren! niet vieren!

Condicional simple 

Spaans Nederlands
(yo) celebraría ik zou vieren
(tú) celebrarías jij zou vieren
(él/ella) celebraría hij/zij zou vieren
(nosotros/nosotras) celebraríamos wij zouden vieren
(vosotros/vosotras) celebraríais jullie zouden vieren
(ellos/ellas) celebrarían zij zouden vieren

Condicional perfecto 

Spaans Nederlands
(yo) habría celebrado ik zou hebben gevierd
(tú) habrías celebrado jij zou gevierd hebben
(él/ella) habría celebrado hij/zij zou hebben gevierd
(nosotros/nosotras) habríamos celebrado wij zouden gevierd hebben
(vosotros/vosotras) habríais celebrado jullie zouden gevierd hebben
(ellos/ellas) habrían celebrado zij zouden hebben gevierd