10K+ studenten - 4.8/5
Leer met een leraar Inclusief leermaterialen Oefen conversatie

Confirmar (bevestigen)

Vervoeging van confirmar (bevestigen) voor alle werkwoordstijden met voorbeeldzinnen en oefeningen.

Confirmar (bevestigen)

Leermaterialen die dit werkwoord implementeren:

Categorie: a2

Module 1: Viajar: ¡A lo desconocido! (Reizen: op avontuur!)

Les 3: Reserva tu alojamiento (Boek uw accommodatie)

Basiswerkwoordsvormen

Infinitivo (Infinitief) Gerundio (Deelwoord) Participio (Deelwoord)
Confirmar (Bevestigen) Confirmando (Bevestigend) Confirmado (Bevestigd)

Confirmar (Bevestigen): Werkwoordvervoegingstabellen

Indicativo (Aantonende wijs) Subjuntivo (Aanvoegende wijs)

Presente 

Spaans Nederlands
(yo) confirmo ik bevestig
(tú) confirmas jij bevestigt
(él/ella) confirma hij/zij bevestigt
(nosotros/nosotras) confirmamos wij bevestigen
(vosotros/vosotras) confirmáis jullie bevestigen
(ellos/ellas) confirman zij bevestigen

Pretérito perfecto 

Spaans Nederlands
(yo) he confirmado ik heb bevestigd
(tú) has confirmado jij hebt bevestigd
(él/ella) ha confirmado hij/zij heeft bevestigd
(nosotros/nosotras) hemos confirmado wij hebben bevestigd
(vosotros/vosotras) habéis confirmado jullie hebben bevestigd
(ellos/ellas) han confirmado zij hebben bevestigd

Subjuntivo presente 

Spaans Nederlands
(yo) confirme ik bevestig
(tú) confirmes jij bevestig
(él/ella) confirme hij/zij bevestigt
(nosotros/nosotras) confirmemos wij bevestigen
(vosotros/vosotras) confirméis jullie bevestigen
(ellos/ellas) confirmen zij bevestigen

Subjuntivo pretérito perfecto 

Spaans Nederlands
(yo) haya confirmado ik heb bevestigd
(tú) hayas confirmado jij hebt bevestigd
(él/ella) haya confirmado hij/zij heeft bevestigd
(nosotros/nosotras) hayamos confirmado wij hebben bevestigd
(vosotros/vosotras) hayáis confirmado jullie hebben bevestigd
(ellos/ellas) hayan confirmado zij hebben bevestigd

Pretérito imperfecto 

Spaans Nederlands
(yo) confirmaba ik bevestigde
(tú) confirmabas jij bevestigde
(él/ella) confirmaba hij bevestigde/zij bevestigde
(nosotros/nosotras) confirmábamos wij bevestigden
(vosotros/vosotras) confirmabais jullie bevestigden
(ellos/ellas) confirmaban zij bevestigden

Pretérito pluscuamperfecto 

Spaans Nederlands
(yo) había confirmado ik had bevestigd
(tú) habías confirmado jij had bevestigd
(él/ella) había confirmado hij/zij had bevestigd
(nosotros/nosotras) habíamos confirmado wij hadden bevestigd
(vosotros/vosotras) habíais confirmado jullie hadden bevestigd
(ellos/ellas) habían confirmado zij hadden bevestigd

Subjuntivo pretérito imperfecto 

Spaans Nederlands
(yo) confirmara/confirmase ik bevestigde
(tú) confirmaras/confirmases jij bevestigde
(él/ella) confirmara/confirmase hij/zij zou bevestigen
(nosotros/nosotras) confirmáramos/confirmásemos wij bevestigden
(vosotros/vosotras) confirmarais/confirmaseis jullie zouden bevestigen
(ellos/ellas) confirmaran/confirmasen zij zouden bevestigen

Subjuntivo pluscuamperfecto 

Spaans Nederlands
(yo) hubiera/hubiese confirmado ik had bevestigd
(tú) hubieras/hubieses confirmado jij had bevestigd
(él/ella) hubiera/hubiese confirmado hij/zij zou bevestigd hebben
(nosotros/nosotras) hubiéramos/hubiésemos confirmado wij hadden bevestigd
(vosotros/vosotras) hubierais/hubieseis confirmado jullie hadden bevestigd
(ellos/ellas) hubieran/hubiesen confirmado zij zouden bevestigd hebben

Pretérito indefinido 

Spaans Nederlands
(yo) confirmé ik bevestigde
(tú) confirmaste jij bevestigde
(él/ella) confirmó hij/zij bevestigde
(nosotros/nosotras) confirmamos wij bevestigden
(vosotros/vosotras) confirmasteis jullie bevestigden
(ellos/ellas) confirmaron zij bevestigden

Pretérito anterior 

Spaans Nederlands
(yo) hube confirmado ik had bevestigd
(tú) hubiste confirmado jij had bevestigd
(él/ella) hubo confirmado hij/zij had bevestigd
(nosotros/nosotras) hubimos confirmado wij hadden bevestigd
(vosotros/vosotras) hubisteis confirmado jullie hadden bevestigd
(ellos/ellas) hubieron confirmado zij hadden bevestigd

Subjuntivo futuro simple 

Spaans Nederlands
(yo) confirmare ik zal bevestigen
(tú) confirmaras jij bevestig
(él/ella) confirmare hij/zij zal bevestigen
(nosotros/nosotras) confirmáremos wij zullen bevestigen
(vosotros/vosotras) confirmareis jullie zullen bevestigen
(ellos/ellas) confirmaren zij zullen bevestigen

Subjuntivo futuro perfecto 

Spaans Nederlands
(yo) hubiere confirmado ik zou bevestigd hebben
(tú) hubieres confirmado jij zou bevestigd hebben
(él/ella) hubiere confirmado hij/zij zal bevestigd hebben
(nosotros/nosotras) hubiéremos confirmado wij zullen bevestigd hebben
(vosotros/vosotras) hubiereis confirmado jullie zouden bevestigd hebben
(ellos/ellas) hubieren confirmado zij zouden bevestigd hebben

Futuro simple 

Spaans Nederlands
(yo) confirmaré ik zal bevestigen
(tú) confirmarás jij zult bevestigen
(él/ella) confirmará hij/zij zal bevestigen
(nosotros/nosotras) confirmaremos wij zullen bevestigen
(vosotros/vosotras) confirmaréis jullie zullen bevestigen
(ellos/ellas) confirmarán zij zullen bevestigen

Futuro perfecto 

Spaans Nederlands
(yo) habré confirmado ik zal bevestigd hebben
(tú) habrás confirmado jij zult bevestigd hebben
(él/ella) habrá confirmado hij/zij zal bevestigd hebben
(nosotros/nosotras) habremos confirmado wij zullen bevestigd hebben
(vosotros/vosotras) habréis confirmado jullie zullen bevestigd hebben
(ellos/ellas) habrán confirmado zij zullen bevestigd hebben
Imperativo (Imperatief)

Imperativo 

Spaans Nederlands
N/A N.V.T.
¡Confirma! Hij/zij bevestig
¡Confirme! Bevestig!
¡Confirmemos! bevestigen wij/jullie
¡Confirmad! Bevestig!

Imperativo negativo 

Spaans Nederlands
No confirme! jij bevestig niet
No confirmes! Jij bevestigt niet!
No confirme! jij bevestig niet
No confirmemos! jullie bevestigen niet
No confirméis! Bevestig niet!

Condicional simple 

Spaans Nederlands
(yo) confirmaría ik zou bevestigen
(tú) confirmarías jij zou bevestigen
(él/ella) confirmaría hij zou bevestigen
(nosotros/nosotras) confirmaríamos wij zouden bevestigen
(vosotros/vosotras) confirmaríais jullie zouden bevestigen
(ellos/ellas) confirmarían zij zouden bevestigen

Condicional perfecto 

Spaans Nederlands
(yo) condicional_perfecto ik zou bevestigd hebben
(tú) habría confirmado jij zou bevestigd hebben
(él/ella) habrías confirmado hij/zij zou bevestigd hebben
(nosotros/nosotras) habría confirmado wij zouden bevestigd hebben
(vosotros/vosotras) habríamos confirmado jullie zouden bevestigd hebben
(ellos/ellas) habríais confirmado zij zouden bevestigd hebben