Denunciar (aangifte doen)

Vervoeging van denunciar (aangifte doen) voor alle werkwoordstijden met voorbeeldzinnen en oefeningen.

Denunciar (aangifte doen)

Leermaterialen die dit werkwoord implementeren:

Categorie: a2

Module 1: Viajar: ¡A lo desconocido! (Reizen: op avontuur!)

Les 8: ¿Un desastre de vacaciones? (Vakantieramp?)

Basiswerkwoordsvormen

Infinitivo (Infinitief) Gerundio (Deelwoord) Participio (Deelwoord)
Denunciar (aangifte doen) denunciando (aangifte doen) denunciado (aangifte gedaan)

Denunciar (aangifte doen): Werkwoordvervoegingstabellen

Indicativo (Aantonende wijs) Subjuntivo (Aanvoegende wijs)

Presente 

Spaans Nederlands
(yo) denuncio ik doe aangifte
(tú) denuncias jij doet aangifte
(él/ella) denuncia hij doet aangifte / zij doet aangifte
(nosotros/nosotras) denunciamos wij doen aangifte
(vosotros/vosotras) denunciáis jullie doen aangifte
(ellos/ellas) denuncian zij doen aangifte

Pretérito perfecto 

Spaans Nederlands
(yo) he denunciado ik heb aangifte gedaan
(tú) has denunciado jij hebt aangifte gedaan
(él/ella) ha denunciado hij/zij heeft aangifte gedaan
(nosotros/nosotras) hemos denunciado wij hebben aangifte gedaan
(vosotros/vosotras) habéis denunciado jullie hebben aangifte gedaan
(ellos/ellas) han denunciado zij hebben aangifte gedaan

Subjuntivo presente 

Spaans Nederlands
(yo) denuncie ik aangifte doe
(tú) denuncies jij aangifte doet
(él/ella) denuncie hij/zij aangifte doet
(nosotros/nosotras) denunciemos wij aangifte doen
(vosotros/vosotras) denunciéis vosotros denunciéis
(ellos/ellas) denuncien zij doen aangifte

Subjuntivo pretérito perfecto 

Spaans Nederlands
(yo) haya denunciado ik heb aangifte gedaan
(tú) hayas denunciado jij hebt aangifte gedaan
(él/ella) haya denunciado hij/zij aangifte heeft gedaan
(nosotros/nosotras) hayamos denunciado wij hebben aangifte gedaan
(vosotros/vosotras) hayáis denunciado jullie hebben aangifte gedaan
(ellos/ellas) hayan denunciado zij hebben aangifte gedaan

Pretérito imperfecto 

Spaans Nederlands
(yo) denunciaba ik deed aangifte
(tú) denunciabas jij deed aangifte
(él/ella) denunciaba hij/zij deed aangifte
(nosotros/nosotras) denunciábamos wij deden aangifte
(vosotros/vosotras) denunciabais jullie deden aangifte
(ellos/ellas) denunciaban zij deden aangifte

Pretérito pluscuamperfecto 

Spaans Nederlands
(yo) había denunciado ik had aangifte gedaan
(tú) habías denunciado jij had aangifte gedaan
(él/ella) había denunciado hij/zij had aangifte gedaan
(nosotros/nosotras) habíamos denunciado wij hadden aangifte gedaan
(vosotros/vosotras) habíais denunciado jullie hadden aangifte gedaan
(ellos/ellas) habían denunciado zij hadden aangifte gedaan

Subjuntivo pretérito imperfecto 

Spaans Nederlands
(yo) denunciara/denunciase ik aangifte deed
(tú) denunciaras/denunciases jij zou aangifte doen
(él/ella) denunciara/denunciase hij/zij aangifte deed
(nosotros/nosotras) denunciáramos/denunciásemos wij aangifte zouden doen
(vosotros/vosotras) denunciarais/denunciaseis jullie zouden aangifte doen
(ellos/ellas) denunciaran/denunciasen zij aangifte deden

Subjuntivo pluscuamperfecto 

Spaans Nederlands
(yo) hubiera/hubiese denunciado ik had aangifte gedaan
(tú) hubieras/hubieses denunciado jij zou aangifte hebben gedaan
(él/ella) hubiera/hubiese denunciado hij/zij zou aangifte hebben gedaan
(nosotros/nosotras) hubiéramos/hubiésemos denunciado wij zouden aangifte gedaan hebben
(vosotros/vosotras) hubierais/hubieseis denunciado jullie zouden aangifte hebben gedaan
(ellos/ellas) hubieran/hubiesen denunciado (zij) hadden aangifte gedaan

Pretérito indefinido 

Spaans Nederlands
(yo) denuncié ik deed aangifte
(tú) denunciaste jij deed aangifte
(él/ella) denunció hij/zij deed aangifte
(nosotros/nosotras) denunciamos wij deden aangifte
(vosotros/vosotras) denunciasteis jullie deden aangifte
(ellos/ellas) denunciaron zij deden aangifte

Pretérito anterior 

Spaans Nederlands
(yo) hube denunciado ik had aangifte gedaan
(tú) hubiste denunciado jij had aangifte gedaan
(él/ella) hubo denunciado hij/zij had aangifte gedaan
(nosotros/nosotras) hubimos denunciado wij hadden aangifte gedaan
(vosotros/vosotras) hubisteis denunciado jullie hadden aangifte gedaan
(ellos/ellas) hubieron denunciado zij hadden aangifte gedaan

Subjuntivo futuro simple 

Spaans Nederlands
(yo) denunciara ik zou aangifte doen
(tú) denunciaras jij zou aangifte doen
(él/ella) denunciara hij/zij aangifte doet
(nosotros/nosotras) denunciáramos wij zouden aangifte doen
(vosotros/vosotras) denunciarais jullie zouden aangifte doen
(ellos/ellas) denunciaran zij zouden aangifte doen

Subjuntivo futuro perfecto 

Spaans Nederlands
(yo) haya denunciado ik zal aangifte doen
(tú) hayas denunciado jij zou aangifte doen
(él/ella) haya denunciado hij/zij zal aangifte hebben gedaan
(nosotros/nosotras) hayamos denunciado wij zouden aangifte hebben gedaan
(vosotros/vosotras) hayáis denunciado jullie hebben aangifte gedaan
(ellos/ellas) hayan denunciado zij zouden aangifte doen

Futuro simple 

Spaans Nederlands
(yo) denunciaré ik zal aangifte doen
(tú) denunciarás jij zult aangifte doen
(él/ella) denunciará hij/zij zal aangifte doen
(nosotros/nosotras) denunciaremos wij zullen aangifte doen
(vosotros/vosotras) denunciaréis jullie zullen aangifte doen
(ellos/ellas) denunciarán zij zullen aangifte doen

Futuro perfecto 

Spaans Nederlands
(yo) habré denunciado ik zal aangifte hebben gedaan
(tú) habrás denunciado jij zult aangifte hebben gedaan
(él/ella) habrá denunciado hij/zij zal aangifte hebben gedaan
(nosotros/nosotras) habremos denunciado wij zullen aangifte hebben gedaan
(vosotros/vosotras) habréis denunciado jullie zullen aangifte gedaan hebben
(ellos/ellas) habrán denunciado zij zullen aangifte doen
Imperativo (Imperatief)

Imperativo 

Spaans Nederlands
jij doe aangifte
¡Denuncia! hij/zij doet aangifte
¡Denuncie! doe aangifte
¡Denunciemos! doen jullie aangifte
¡Denunciad! Doe aangifte!

Imperativo negativo 

Spaans Nederlands
No denuncie! jij doet geen aangifte
No denuncies! hij/zij doet geen aangifte
No denuncie! jij doet geen aangifte
No denunciemos! Jullie doen geen aangifte!
No denunciéis! ze moeten geen aangifte doen

Condicional simple 

Spaans Nederlands
(yo) denunciaría ik zou aangifte doen
(tú) denunciarías jij zou aangifte doen
(él/ella) denunciaría hij/zij zou aangifte doen
(nosotros/nosotras) denunciaríamos wij zouden aangifte doen
(vosotros/vosotras) denunciaríais jullie zouden aangifte doen
(ellos/ellas) denunciarían zij zouden aangifte doen

Condicional perfecto 

Spaans Nederlands
(yo) habría denunciado ik zou aangifte hebben gedaan
(tú) habrías denunciado jij zou aangifte doen
(él/ella) habría denunciado hij/zij zou aangifte hebben gedaan
(nosotros/nosotras) habríamos denunciado wij/zijn zouden aangifte hebben gedaan
(vosotros/vosotras) habríais denunciado jullie zouden aangifte hebben gedaan
(ellos/ellas) habrían denunciado zij zouden aangifte doen