Estirar (uitrekken)

Vervoeging van estirar (uitrekken) voor alle werkwoordstijden met voorbeeldzinnen en oefeningen.

Estirar (uitrekken)

Leermaterialen die dit werkwoord implementeren:

Categorie: a2

Module 4: Estilo de vida (Levensstijl)

Les 28: Ejercicio y estilo de vida (Oefening en levensstijl)

Basiswerkwoordsvormen

Infinitivo (Infinitief) Gerundio (Deelwoord) Participio (Deelwoord)
Estirar (uitrekken) Estirando (aan het strekken) Estirado (Gestrekt)

Estirar (uitrekken): Werkwoordvervoegingstabellen

Indicativo (Aantonende wijs) Subjuntivo (Aanvoegende wijs)

Presente 

Spaans Nederlands
(yo) estiro ik strek uit
(tú) estiras jij rekent uit
(él/ella) estira hij/zij rekt uit
(nosotros/nosotras) estiramos wij strekken uit/wij strekken uit
(vosotros/vosotras) estiráis jullie rekken uit
(ellos/ellas) estiran zij rekken uit

Pretérito perfecto 

Spaans Nederlands
(yo) he estirado ik heb uitgerekt
(tú) has estirado jij hebt uitgerekt
(él/ella) ha estirado hij/zij heeft uitgerekt
(nosotros/nosotras) hemos estirado wij hebben uitgerekt
(vosotros/vosotras) habéis estirado jullie hebben uitgerekt
(ellos/ellas) han estirado zij hebben uitgerekt

Subjuntivo presente 

Spaans Nederlands
(yo) estire ik uitrek
(tú) estires jij uitrekt
(él/ella) estire hij/zij uitrekt
(nosotros/nosotras) estiremos wij rekken uit
(vosotros/vosotras) estiréis jullie rekken uit
(ellos/ellas) estiren zij rekken uit

Subjuntivo pretérito perfecto 

Spaans Nederlands
(yo) haya estirado ik heb uitgerekt
(tú) hayas estirado jij hebt uitgerekt
(él/ella) haya estirado hij/zij heeft uitgerekt
(nosotros/nosotras) hayamos estirado wij hebben uitgerekt
(vosotros/vosotras) hayáis estirado jullie hebben uitgerekt
(ellos/ellas) hayan estirado zij hebben uitgerekt

Pretérito imperfecto 

Spaans Nederlands
(yo) estiraba ik trok uit
(tú) estirabas jij strekte uit
(él/ella) estiraba hij/zij rekte uit
(nosotros/nosotras) estirábamos wij strekte(n) uit
(vosotros/vosotras) estirabais jullie rektten uit
(ellos/ellas) estiraban zij rekten uit

Pretérito pluscuamperfecto 

Spaans Nederlands
(yo) había estirado ik had uitgerekt
(tú) habías estirado jij had uitgerekt
(él/ella) había estirado hij had uitgerekt / zij had uitgerekt
(nosotros/nosotras) habíamos estirado wij hadden uitgerekt
(vosotros/vosotras) habíais estirado jullie hadden uitgerekt
(ellos/ellas) habían estirado zij hadden uitgerekt

Subjuntivo pretérito imperfecto 

Spaans Nederlands
(yo) estirara/estirase ik uitrek
(tú) estiraras/estirases jij zou uitrekken
(él/ella) estirara/estirase hij/zij zou uitrekken
(nosotros/nosotras) estiráramos/estirásemos wij zouden uitrekken
(vosotros/vosotras) estirarais/estiraseis jullie zouden uitrekken/jullie zouden uitrekken
(ellos/ellas) estiraran/estirasen zij zouden uitrekken

Subjuntivo pluscuamperfecto 

Spaans Nederlands
(yo) hubiera/hubiese estirado ik had uitgerekt
(tú) hubieras/hubieses estirado jij zou hebben uitgerekt
(él/ella) hubiera/hubiese estirado hij/zij had uitgerekt
(nosotros/nosotras) hubiéramos/hubiésemos estirado wij zouden hebben uitgerekt
(vosotros/vosotras) hubierais/hubieseis estirado jullie hadden uitgerekt
(ellos/ellas) hubieran/hubiesen estirado zij hadden uitgerekt

Pretérito indefinido 

Spaans Nederlands
(yo) estiré ik strekte uit
(tú) estiraste jij strekte uit
(él/ella) estiró hij/zij trok uit
(nosotros/nosotras) estiramos wij reikten uit
(vosotros/vosotras) estirasteis jullie trokken uit
(ellos/ellas) estiraron zij strekten uit

Pretérito anterior 

Spaans Nederlands
(yo) hube estirado ik had uitgetrokken
(tú) hubiste estirado jij had uitgetrokken
(él/ella) hubo estirado hij/zij had uitgerekt
(nosotros/nosotras) hubimos estirado wij hadden uitgerekt
(vosotros/vosotras) hubisteis estirado jullie hadden uitgerekt
(ellos/ellas) hubieron estirado zij hadden uitgerekt

Subjuntivo futuro simple 

Spaans Nederlands
(yo) estirare ik zal uitrekken
(tú) estirares jij zou uitrekken
(él/ella) estirare hij zal uitrekken / zij zal uitrekken
(nosotros/nosotras) estiraremos wij zullen uitrekken
(vosotros/vosotras) estirareis jullie zullen uitrekken
(ellos/ellas) estiraren zij zouden uitrekken

Subjuntivo futuro perfecto 

Spaans Nederlands
(yo) hubiere estirado ik zal uitrekken hebben
(tú) hubieres estirado jij zou hebben uitgetrokken
(él/ella) hubiere estirado hij/zij zal uitrekken
(nosotros/nosotras) hubiéremos estirado wij zullen uitgerekt hebben
(vosotros/vosotras) hubiereis estirado jullie zouden uitrekken hebben
(ellos/ellas) hubieren estirado zij zouden uitrekken

Futuro simple 

Spaans Nederlands
(yo) estiraré ik zal uitrekken
(tú) estirarás jij zult uitrekken
(él/ella) estirará hij/zij zal uitrekken
(nosotros/nosotras) estiraremos wij zullen uitrekken
(vosotros/vosotras) estiraréis jullie zullen uitrekken
(ellos/ellas) estirarán zij zullen uitrekken

Futuro perfecto 

Spaans Nederlands
(yo) habré estirado ik zal hebben uitgerekt
(tú) habrás estirado jij zult uitrekken
(él/ella) habrá estirado hij/zij zal uitrekken
(nosotros/nosotras) habremos estirado wij zullen uitrekken
(vosotros/vosotras) habréis estirado jullie zullen uitrekken
(ellos/ellas) habrán estirado zij zullen uitrekken
Imperativo (Imperatief)

Imperativo 

Spaans Nederlands
Estírese! jij rekt uit
Estírate! Rek je uit!
Estírese! jij rekt uit
Estirémonos! Laten we ons uitrekken!
Estiraos! Ze rekken zich uit!

Imperativo negativo 

Spaans Nederlands
¡No estires! jij rekt niet uit
¡No estire! hij/zij moet niet uitrekken
¡No estiremos! Laten we niet uitrekken
¡No estiréis! jullie niet uitrekken
¡No estiren! jullie/zij moeten niet uitrekken

Condicional simple 

Spaans Nederlands
(yo) estiraría ik zou uitrekken
(tú) estirarías jij zou uitrekken
(él/ella) estiraría hij/zij zou uitrekken
(nosotros/nosotras) estiraríamos wij zouden uitrekken
(vosotros/vosotras) estiraríais jullie zouden uitrekken
(ellos/ellas) estirarían zij zouden uitrekken

Condicional perfecto 

Spaans Nederlands
(yo) habría estirado ik zou uitrekken
(tú) habrías estirado jij zou uitrekken
(él/ella) habría estirado hij/zij zou hebben uitgerekt
(nosotros/nosotras) habríamos estirado wij zouden uitrekken
(vosotros/vosotras) habríais estirado jullie zouden uitrekken
(ellos/ellas) habrían estirado zij zouden uitrekken