Pensar (denken)

Vervoeging van pensar (denken) voor alle werkwoordstijden met voorbeeldzinnen en oefeningen.

Pensar (denken)

Leermaterialen die dit werkwoord implementeren:

Categorie: a2

Module 5: Labores domésticas diarias (Dagelijks huishouden)

Les 31: Lista de deseos (Bucketlist)

Basiswerkwoordsvormen

Infinitivo (Infinitief) Gerundio (Deelwoord) Participio (Deelwoord)
Pensar (denken) Pensando (Aan het denken) Pensado (gedacht)

Pensar (denken): Werkwoordvervoegingstabellen

Indicativo (Aantonende wijs) Subjuntivo (Aanvoegende wijs)

Presente 

Spaans Nederlands
(yo) pienso ik denk
(tú) piensas jij denkt
(él/ella) piensa hij/zij denkt
(nosotros/nosotras) pensamos wij denken
(vosotros/vosotras) pensáis jullie denken
(ellos/ellas) piensan zij denken

Pretérito perfecto 

Spaans Nederlands
(yo) he pensado ik heb gedacht
(tú) has pensado jij hebt gedacht
(él/ella) ha pensado hij/zij heeft gedacht
(nosotros/nosotras) hemos pensado wij hebben gedacht
(vosotros/vosotras) habéis pensado jullie hebben gedacht
(ellos/ellas) han pensado zij hebben gedacht

Subjuntivo presente 

Spaans Nederlands
(yo) piense ik denk
(tú) pienses jij denkt
(él/ella) piense hij/zij denkt
(nosotros/nosotras) pensemos wij denken
(vosotros/vosotras) penséis jullie denken
(ellos/ellas) piensen zij denken

Subjuntivo pretérito perfecto 

Spaans Nederlands
(yo) haya pensado ik heb gedacht
(tú) hayas pensado jij hebt gedacht
(él/ella) haya pensado hij/zij heeft gedacht
(nosotros/nosotras) hayamos pensado wij hebben gedacht
(vosotros/vosotras) hayáis pensado jullie hebben gedacht
(ellos/ellas) hayan pensado zij hebben gedacht

Pretérito imperfecto 

Spaans Nederlands
(yo) pensaba ik dacht
(tú) pensabas jij dacht
(él/ella) pensaba hij/zij dacht
(nosotros/nosotras) pensábamos wij dachten
(vosotros/vosotras) pensabais jullie dachten
(ellos/ellas) pensaban zij dachten

Pretérito pluscuamperfecto 

Spaans Nederlands
(yo) había pensado ik had gedacht
(tú) habías pensado jij had gedacht
(él/ella) había pensado hij/zij had gedacht
(nosotros/nosotras) habíamos pensado wij hadden gedacht
(vosotros/vosotras) habíais pensado jullie hadden gedacht
(ellos/ellas) habían pensado zij hadden gedacht

Subjuntivo pretérito imperfecto 

Spaans Nederlands
(yo) pensara/pensase ik dacht
(tú) pensaras/pensases jij zou denken
(él/ella) pensara/pensase hij/zij zou denken
(nosotros/nosotras) pensáramos/pensásemos wij dachten
(vosotros/vosotras) pensarais/pensaseis jullie zouden denken
(ellos/ellas) pensaran/pensasen zij zouden denken

Subjuntivo pluscuamperfecto 

Spaans Nederlands
(yo) hubiera/hubiese pensado Ik zou hebben gedacht
(tú) hubieras/hubieses pensado jij zou hebben gedacht
(él/ella) hubiera/hubiese pensado hij/zij zou hebben gedacht
(nosotros/nosotras) hubiéramos/hubiésemos pensado wij zouden gedacht hebben
(vosotros/vosotras) hubierais/hubieseis pensado jullie hadden gedacht
(ellos/ellas) hubieran/hubiesen pensado zij hadden gedacht

Pretérito indefinido 

Spaans Nederlands
(yo) pensé ik dacht
(tú) pensaste jij dacht
(él/ella) pensó hij/zij dacht
(nosotros/nosotras) pensamos wij dachten
(vosotros/vosotras) pensasteis jullie dachten
(ellos/ellas) pensaron zij dachten

Pretérito anterior 

Spaans Nederlands
(yo) hube pensado ik had gedacht
(tú) hubiste pensado jij had gedacht
(él/ella) hubo pensado hij/zij had gedacht
(nosotros/nosotras) hubimos pensado wij hadden gedacht
(vosotros/vosotras) hubisteis pensado jullie hadden gedacht
(ellos/ellas) hubieron pensado zij hadden gedacht

Subjuntivo futuro simple 

Spaans Nederlands
(yo) pensare ik zal denken
(tú) pensares jij zou denken
(él/ella) pensare hij/zij zal denken
(nosotros/nosotras) pensáremos wij zullen denken
(vosotros/vosotras) pensareis jullie denken
(ellos/ellas) pensaren zij zouden denken

Subjuntivo futuro perfecto 

Spaans Nederlands
(yo) hubiere pensado ik zou hebben gedacht
(tú) hubieres pensado jij zou hebben gedacht
(él/ella) hubiere pensado hij/zij zou hebben gedacht
(nosotros/nosotras) hubiéremos pensado wij zullen gedacht hebben
(vosotros/vosotras) hubiereis pensado jullie hebben gedacht
(ellos/ellas) hubieren pensado zij zouden gedacht hebben

Futuro simple 

Spaans Nederlands
(yo) pensaré ik zal denken
(tú) pensarás jij zult denken
(él/ella) pensará hij/zij zal denken
(nosotros/nosotras) pensaremos wij zullen denken
(vosotros/vosotras) pensaréis jullie zullen denken
(ellos/ellas) pensarán zij zullen denken

Futuro perfecto 

Spaans Nederlands
(yo) habré pensado ik zal hebben gedacht
(tú) habrás pensado jij zult gedacht hebben
(él/ella) habrá pensado hij/zij zal hebben gedacht
(nosotros/nosotras) habremos pensado wij zullen gedacht hebben
(vosotros/vosotras) habréis pensado jullie zullen hebben gedacht
(ellos/ellas) habrán pensado zij zullen gedacht hebben
Imperativo (Imperatief)

Imperativo 

Spaans Nederlands
Piense! Denk!
Piensa! Denk!
Piense! Denk!
Pensemos! Laten we denken!
Pensad! denkt

Imperativo negativo 

Spaans Nederlands
¡No pienses! jij denkt niet!
¡No piense! Denk niet!
¡No pensemos! Laten we niet denken!
¡No penséis! jullie denken niet!
¡No piensen! zij moeten niet denken

Condicional simple 

Spaans Nederlands
(yo) pensaría ik zou denken
(tú) pensarías jij zou denken
(él/ella) pensaría hij/zij zou denken
(nosotros/nosotras) pensaríamos wij zouden denken
(vosotros/vosotras) pensaríais jullie zouden denken
(ellos/ellas) pensarían zij zouden denken

Condicional perfecto 

Spaans Nederlands
(yo) habría pensado ik zou gedacht hebben
(tú) habrías pensado jij zou hebben gedacht
(él/ella) habría pensado hij/zij zou hebben gedacht
(nosotros/nosotras) habríamos pensado wij zouden gedacht hebben
(vosotros/vosotras) habríais pensado jullie zouden hebben gedacht
(ellos/ellas) habrían pensado zij zouden gedacht hebben