10K+ studenten - 4.8/5
Leer met een leraar Inclusief leermaterialen Oefen conversatie

Rechazar (afwijzen)

Vervoeging van rechazar (afwijzen) voor alle werkwoordstijden met voorbeeldzinnen en oefeningen.

Rechazar (afwijzen)

Leermaterialen die dit werkwoord implementeren:

Categorie: a2

Module 6: En el trabajo (Op het werk)

Les 41: Opiniones y negociaciones (Meningen en onderhandelingen)

Basiswerkwoordsvormen

Infinitivo (Infinitief) Gerundio (Deelwoord) Participio (Deelwoord)
Rechazar (afwijzen) Rechazando (afwijzend) Rechazado (Afgewezen)

Rechazar (afwijzen): Werkwoordvervoegingstabellen

Indicativo (Aantonende wijs) Subjuntivo (Aanvoegende wijs)

Presente 

Spaans Nederlands
(yo) rechazo ik wijs af
(tú) rechazas jij wijst af
(él/ella) rechaza hij/zij wijst af
(nosotros/nosotras) rechazamos wij wijzen af
(vosotros/vosotras) rechazáis jullie wijzen af
(ellos/ellas) rechazan zij wijzen af

Pretérito perfecto 

Spaans Nederlands
(yo) he rechazado ik heb afgewezen
(tú) has rechazado jij hebt afgewezen
(él/ella) ha rechazado Hij/zij heeft afgewezen
(nosotros/nosotras) hemos rechazado wij hebben afgewezen
(vosotros/vosotras) habéis rechazado jullie hebben afgewezen
(ellos/ellas) han rechazado zij hebben afgewezen

Subjuntivo presente 

Spaans Nederlands
(yo) rechace ik afwijs
(tú) rechaces jij afwijst
(él/ella) rechace hij/zij afwijst
(nosotros/nosotras) rechacemos wij wijzen af
(vosotros/vosotras) rechacéis jullie wijzen af
(ellos/ellas) rechacen zij wijzen af

Subjuntivo pretérito perfecto 

Spaans Nederlands
(yo) haya rechazado ik heb afgewezen
(tú) hayas rechazado jij hebt afgewezen
(él/ella) haya rechazado hij/zij heeft afgewezen
(nosotros/nosotras) hayamos rechazado wij hebben afgewezen
(vosotros/vosotras) hayáis rechazado jullie hebben afgewezen
(ellos/ellas) hayan rechazado zij hebben afgewezen

Pretérito imperfecto 

Spaans Nederlands
(yo) rechazaba ik wees af
(tú) rechazabas jij wees af
(él/ella) rechazaba hij/zij wees af
(nosotros/nosotras) rechazábamos wij wezen af
(vosotros/vosotras) rechazabais jullie wezen af
(ellos/ellas) rechazaban zij/ze wezen af

Pretérito pluscuamperfecto 

Spaans Nederlands
(yo) había rechazado ik had afgewezen
(tú) habías rechazado jij had afgewezen
(él/ella) había rechazado hij/zij had afgewezen
(nosotros/nosotras) habíamos rechazado wij hadden afgewezen
(vosotros/vosotras) habíais rechazado jullie hadden afgewezen
(ellos/ellas) habían rechazado zij hadden afgewezen

Subjuntivo pretérito imperfecto 

Spaans Nederlands
(yo) rechazara/rechazase ik zou afwijzen
(tú) rechazaras/rechazases jij zou afwijzen
(él/ella) rechazara/rechazase hij/zij zou afwijzen
(nosotros/nosotras) rechazáramos/rechazásemos wij zouden afwijzen
(vosotros/vosotras) rechazarais/rechazaseis jullie zouden afwijzen
(ellos/ellas) rechazaran/rechazasen zij zouden afwijzen

Subjuntivo pluscuamperfecto 

Spaans Nederlands
(yo) hubiera/hubiese rechazado ik had afgewezen
(tú) hubieras/hubieses rechazado jij zou afgewezen hebben
(él/ella) hubiera/hubiese rechazado hij/zij zou afgewezen hebben
(nosotros/nosotras) hubiéramos/hubiésemos rechazado wij zouden hebben afgewezen
(vosotros/vosotras) hubierais/hubieseis rechazado jullie hadden afgewezen
(ellos/ellas) hubieran/hubiesen rechazado zij hadden afgewezen

Pretérito indefinido 

Spaans Nederlands
(yo) rechacé ik wees af
(tú) rechazaste jij wees af
(él/ella) rechazó hij/zij wees af
(nosotros/nosotras) rechazamos wij wezen af
(vosotros/vosotras) rechazasteis jullie wezen af
(ellos/ellas) rechazaron zij weigerden

Pretérito anterior 

Spaans Nederlands
(yo) hube rechazado ik had afgewezen
(tú) hubiste rechazado jij had afgewezen
(él/ella) hubo rechazado hij/zij had afgewezen
(nosotros/nosotras) hubimos rechazado wij hadden afgewezen
(vosotros/vosotras) hubisteis rechazado jullie hadden afgewezen
(ellos/ellas) hubieron rechazado zij hadden afgewezen

Subjuntivo futuro simple 

Spaans Nederlands
(yo) rechazare ik zal afwijzen
(tú) rechazares jij zou afwijzen
(él/ella) rechazare hij/zij zou afwijzen
(nosotros/nosotras) rechazáremos wij zullen afwijzen
(vosotros/vosotras) rechazareis jullie zullen afwijzen
(ellos/ellas) rechazaren zij zouden afwijzen

Subjuntivo futuro perfecto 

Spaans Nederlands
(yo) hubiere rechazado ik zou hebben afgewezen
(tú) hubieres rechazado jij zou afgewezen hebben
(él/ella) hubiere rechazado hij/zij zal hebben afgewezen
(nosotros/nosotras) hubiéremos rechazado wij zullen hebben afgewezen
(vosotros/vosotras) hubiereis rechazado jullie zouden hebben afgewezen
(ellos/ellas) hubieren rechazado zij zullen afgewezen hebben

Futuro simple 

Spaans Nederlands
(yo) rechazaré ik zal afwijzen
(tú) rechazarás jij zult afwijzen
(él/ella) rechazará hij/zij zal afwijzen
(nosotros/nosotras) rechazaremos wij zullen afwijzen
(vosotros/vosotras) rechazaréis jullie zullen afwijzen
(ellos/ellas) rechazarán zij zullen afwijzen

Futuro perfecto 

Spaans Nederlands
(yo) habré rechazado ik zal hebben afgewezen
(tú) habrás rechazado jij zult hebben afgewezen
(él/ella) habrá rechazado hij/zij zal afgewezen hebben
(nosotros/nosotras) habremos rechazado wij zullen afgewezen hebben
(vosotros/vosotras) habréis rechazado jullie zullen afgewezen hebben
(ellos/ellas) habrán rechazado zij zullen hebben afgewezen
Imperativo (Imperatief)

Imperativo 

Spaans Nederlands
N/A je/hij/zij/jij weigert
Rechaza! Afwijs!
Rechace! wijst af
Rechacemos! wijzen af!
Rechazad! Zij wijzen af!

Imperativo negativo 

Spaans Nederlands
No rechace! Jij wijs af!
No rechaces! hij/zij wijst af!
No rechace! Jij wijs af!
No rechacemos! Jullie wijzen af!
No rechacéis! Zij wijzen niet af!

Condicional simple 

Spaans Nederlands
(yo) Condicional (Simple) de Indicativo ik zou afwijzen
(tú) rechazaría jij zou afwijzen
(él/ella) rechazarías hij/zij zou afwijzen
(nosotros/nosotras) rechazaría wij zouden afwijzen
(vosotros/vosotras) rechazaríamos jullie zouden afwijzen
(ellos/ellas) rechazaríais zij zouden afwijzen

Condicional perfecto 

Spaans Nederlands
(yo) habría rechazado ik zou hebben afgewezen
(tú) habrías rechazado jij zou hebben afgewezen
(él/ella) habría rechazado hij/zij zou hebben afgewezen
(nosotros/nosotras) habríamos rechazado wij zouden hebben afgewezen
(vosotros/vosotras) habríais rechazado jullie zouden hebben afgewezen
(ellos/ellas) habrían rechazado zij zouden hebben afgewezen