10K+ studenten - 4.8/5
Leer met een leraar Inclusief leermaterialen Oefen conversatie

Regar (sproeien)

Vervoeging van regar (sproeien) voor alle werkwoordstijden met voorbeeldzinnen en oefeningen.

Regar (sproeien)

Leermaterialen die dit werkwoord implementeren:

Categorie: a1

Module 5: En casa (Thuis)

Les 36: Plantas de interior y de jardín (Kamerplanten en tuinplanten)

Basiswerkwoordsvormen

Infinitivo (Infinitief) Gerundio (Deelwoord) Participio (Deelwoord)
Regar (sproeien) Regando (aan het water geven) Regado (Besproeid)

Regar (sproeien): Werkwoordvervoegingstabellen

Indicativo (Aantonende wijs) Subjuntivo (Aanvoegende wijs)

Presente 

Spaans Nederlands
(yo) riego ik sproei
(tú) riegas jij sproeit
(él/ella) riega hij/zij sproeit
(nosotros/nosotras) regamos wij sproeien
(vosotros/vosotras) regáis jullie sproeien
(ellos/ellas) riegan zij sproeien

Pretérito perfecto 

Spaans Nederlands
(yo) he regado ik heb gesproeid
(tú) has regado jij hebt gesproeid
(él/ella) ha regado hij/zij heeft gesproeid
(nosotros/nosotras) hemos regado wij hebben gesproeid
(vosotros/vosotras) habéis regado jullie hebben gesproeid
(ellos/ellas) han regado zij hebben gesproeid

Subjuntivo presente 

Spaans Nederlands
(yo) riego ik sproei
(tú) ries jij sproeit
(él/ella) rie hij/zij sproeit
(nosotros/nosotras) riegamos wij sproeien
(vosotros/vosotras) riegáis jullie sproeien
(ellos/ellas) rieguen zij sproeien

Subjuntivo pretérito perfecto 

Spaans Nederlands
(yo) haya regado ik heb gesproeid
(tú) hayas regado jij hebt gesproeid
(él/ella) haya regado hij/zij heeft gesproeid
(nosotros/nosotras) hayamos regado wij hebben gesproeid
(vosotros/vosotras) hayáis regado jullie hebben gesproeid
(ellos/ellas) hayan regado zij hebben gesproeid

Pretérito imperfecto 

Spaans Nederlands
(yo) regaba ik sproeide
(tú) regabas jij sproeide
(él/ella) regaba hij/zij sproeide
(nosotros/nosotras) regábamos wij sproeiden
(vosotros/vosotras) regabais jullie sproeiden
(ellos/ellas) regaban zij besproeiden

Pretérito pluscuamperfecto 

Spaans Nederlands
(yo) había regado ik had gesproeid
(tú) habías regado jij had gesproeid
(él/ella) había regado hij/zij had gesproeid
(nosotros/nosotras) habíamos regado wij hadden gesproeid
(vosotros/vosotras) habíais regado jullie hadden gesproeid
(ellos/ellas) habían regado zij hadden gesproeid

Subjuntivo pretérito imperfecto 

Spaans Nederlands
(yo) regara/regase ik sproeide
(tú) regaras/regases jij zou sproeien
(él/ella) regara/regase hij zou sproeien/zij zou sproeien
(nosotros/nosotras) regáramos/regásemos wij zouden sproeien
(vosotros/vosotras) regarais/regaseis jullie sproeiden
(ellos/ellas) regaran/regasen zij zouden sproeien

Subjuntivo pluscuamperfecto 

Spaans Nederlands
(yo) hubiera/hubiese regado ik had gesproeid
(tú) hubieras/hubieses regado jij zou gesproeid hebben
(él/ella) hubiera/hubiese regado hij zou gesproeid hebben / zij zou gesproeid hebben
(nosotros/nosotras) hubiéramos/hubiésemos regado wij zouden gesproeid hebben
(vosotros/vosotras) hubierais/hubieseis regado jullie zouden gesproeid hebben
(ellos/ellas) hubieran/hubiesen regado zij zouden gesproeid hebben

Pretérito indefinido 

Spaans Nederlands
(yo) regué ik sproeide
(tú) regaste jij sproeide
(él/ella) regó hij/zij sproeide
(nosotros/nosotras) regamos wij sproeiden
(vosotros/vosotras) regasteis jullie sproeiden
(ellos/ellas) regaron zij sproeiden

Pretérito anterior 

Spaans Nederlands
(yo) hube regado ik had gesproeid
(tú) hubiste regado jij had gesproeid
(él/ella) hubo regado hij had gesproeid / zij had gesproeid
(nosotros/nosotras) hubimos regado wij hadden gesproeid
(vosotros/vosotras) hubisteis regado jullie hadden gesproeid
(ellos/ellas) hubieron regado zij hadden gesproeid

Subjuntivo futuro simple 

Spaans Nederlands
(yo) regare ik zou sproeien
(tú) regares jij zou sproeien
(él/ella) regare hij sproeide/zij sproeide
(nosotros/nosotras) regáremos wij zullen sproeien
(vosotros/vosotras) regareis jullie zouden sproeien
(ellos/ellas) regaren zij zouden sproeien

Subjuntivo futuro perfecto 

Spaans Nederlands
(yo) hubiere regado ik zou gesproeid hebben
(tú) hubieres regado jij zou gesproeid hebben
(él/ella) hubiere regado hij heeft gesproeid / zij heeft gesproeid
(nosotros/nosotras) hubiéremos regado wij zullen gesproeid hebben
(vosotros/vosotras) hubiereis regado jullie zouden gesproeid hebben
(ellos/ellas) hubieren regado zij zouden gesproeid hebben

Futuro simple 

Spaans Nederlands
(yo) regaré Ik zal sproeien
(tú) regarás jij zult sproeien
(él/ella) regará hij zal sproeien/zij zal sproeien
(nosotros/nosotras) regaremos wij zullen sproeien
(vosotros/vosotras) regaréis jullie zullen sproeien
(ellos/ellas) regarán zij zullen sproeien

Futuro perfecto 

Spaans Nederlands
(yo) habré regado ik zal gesproeid hebben
(tú) habrás regado jij zult gesproeid hebben
(él/ella) habrá regado hij/zij zal hebben gesproeid
(nosotros/nosotras) habremos regado wij zullen gesproeid hebben
(vosotros/vosotras) habréis regado jullie zullen gesproeid hebben
(ellos/ellas) habrán regado zij zullen gesproeid hebben
Imperativo (Imperatief)

Imperativo 

Spaans Nederlands
¡Riega! Hij/zij sproei!
¡Riega! Hij/zij sproei!
¡Riegue! Sproei!
¡Riegue! Sproei!
¡Regad! sproei!

Imperativo negativo 

Spaans Nederlands
No riegues! jij sproeit niet
No riegue! hij/zij sproei niet
No reguemos! Laten we niet sproeien!
No reguéis! Jullie sproeien niet!
No rieguen! Ze sproeien niet!

Condicional simple 

Spaans Nederlands
(yo) regaría ik zou sproeien
(tú) regarías jij zou sproeien
(él/ella) regaría hij zou sproeien / zij zou sproeien
(nosotros/nosotras) regaríamos wij zouden sproeien
(vosotros/vosotras) regaríais jullie zouden sproeien
(ellos/ellas) regarían zij zouden sproeien

Condicional perfecto 

Spaans Nederlands
(yo) habría regado ik zou gesproeid hebben
(tú) habrías regado jij zou gesproeid hebben
(él/ella) habría regado hij/zij zou hebben gesproeid
(nosotros/nosotras) habríamos regado wij zouden gesproeid hebben
(vosotros/vosotras) habríais regado jullie zouden gesproeid hebben
(ellos/ellas) habrían regado zij zouden gesproeid hebben