Rentar (huren)

Vervoeging van rentar (huren) voor alle werkwoordstijden met voorbeeldzinnen en oefeningen.

Rentar (huren)

Leermaterialen die dit werkwoord implementeren:

Categorie: a2

Module 1: Viajar: ¡A lo desconocido! (Reizen: op avontuur!)

Les 5: Alquila tu transporte (Transport huren)

Basiswerkwoordsvormen

Infinitivo (Infinitief) Gerundio (Deelwoord) Participio (Deelwoord)
Rentar (Huren) rentando (verhurend) rentado (gehuurd)

Rentar (Huren): Werkwoordvervoegingstabellen

Indicativo (Aantonende wijs) Subjuntivo (Aanvoegende wijs)

Presente 

Spaans Nederlands
(yo) rento ik huur
(tú) rentas jij huurt
(él/ella) renta hij/zij huurt
(nosotros/nosotras) rentamos wij huren
(vosotros/vosotras) rentáis jullie huren
(ellos/ellas) rentan zij huren

Pretérito perfecto 

Spaans Nederlands
(yo) he rentado ik heb gehuurd
(tú) has rentado jij hebt gehuurd
(él/ella) ha rentado hij heeft gehuurd/zij heeft gehuurd
(nosotros/nosotras) hemos rentado wij hebben gehuurd
(vosotros/vosotras) habéis rentado jullie hebben gehuurd
(ellos/ellas) han rentado zij hebben gehuurd

Subjuntivo presente 

Spaans Nederlands
(yo) rente ik huur
(tú) rentes jij huurt
(él/ella) rente hij/zij huurt
(nosotros/nosotras) rentemos wij huren
(vosotros/vosotras) rentéis jullie huren
(ellos/ellas) renten zij huren

Subjuntivo pretérito perfecto 

Spaans Nederlands
(yo) haya rentado ik heb gehuurd
(tú) hayas rentado jij hebt gehuurd
(él/ella) haya rentado hij/zij heeft gehuurd
(nosotros/nosotras) hayamos rentado wij hebben gehuurd
(vosotros/vosotras) hayáis rentado jullie hebben gehuurd
(ellos/ellas) hayan rentado zij hebben gehuurd

Pretérito imperfecto 

Spaans Nederlands
(yo) rentaba ik huurde
(tú) rentabas jij huurde
(él/ella) rentaba hij/zij huurde
(nosotros/nosotras) rentábamos wij huurden
(vosotros/vosotras) rentabais jullie huurden
(ellos/ellas) rentaban zij huurden

Pretérito pluscuamperfecto 

Spaans Nederlands
(yo) había rentado Ik had gehuurd
(tú) habías rentado jij had gehuurd
(él/ella) había rentado hij/zij had gehuurd
(nosotros/nosotras) habíamos rentado wij hadden gehuurd
(vosotros/vosotras) habíais rentado jullie hadden gehuurd
(ellos/ellas) habían rentado zij hadden gehuurd

Subjuntivo pretérito imperfecto 

Spaans Nederlands
(yo) rentara/rentase ik huurde
(tú) rentaras/rentases jij zou huren
(él/ella) rentara/rentase hij/zij huurde
(nosotros/nosotras) rentáramos/rentásemos wij huurden
(vosotros/vosotras) rentarais/rentaseis jullie zouden huren
(ellos/ellas) rentaran/rentasen zij huurden

Subjuntivo pluscuamperfecto 

Spaans Nederlands
(yo) hubiera/hubiese rentado ik had gehuurd
(tú) hubieras/hubieses rentado jij zou hebben gehuurd
(él/ella) hubiera/hubiese rentado hij/zij zou hebben gehuurd
(nosotros/nosotras) hubiéramos/hubiésemos rentado wij zouden gehuurd hebben
(vosotros/vosotras) hubierais/hubieseis rentado jullie hadden gehuurd
(ellos/ellas) hubieran/hubiesen rentado zij zouden hebben gehuurd

Pretérito indefinido 

Spaans Nederlands
(yo) renté ik huurde
(tú) rentaste jij huurde
(él/ella) rentó hij/zij huurde
(nosotros/nosotras) rentamos wij huurden
(vosotros/vosotras) rentasteis jullie huurden
(ellos/ellas) rentaron zij huurden

Pretérito anterior 

Spaans Nederlands
(yo) hube rentado ik had gehuurd
(tú) hubiste rentado jij had gehuurd
(él/ella) hubo rentado hij/zij had gehuurd
(nosotros/nosotras) hubimos rentado wij hadden gehuurd
(vosotros/vosotras) hubisteis rentado jullie hadden gehuurd
(ellos/ellas) hubieron rentado zij hadden gehuurd

Subjuntivo futuro simple 

Spaans Nederlands
(yo) rentare ik zal huren
(tú) rentares jij zult huren
(él/ella) rentare hij/zij huren zal
(nosotros/nosotras) rentáremos wij zullen huren
(vosotros/vosotras) rentareis jullie zullen huren
(ellos/ellas) rentaren zij huren

Subjuntivo futuro perfecto 

Spaans Nederlands
(yo) hubiere rentado ik zal hebben gehuurd
(tú) hubieres rentado jij zou gehuurd hebben
(él/ella) hubiere rentado hij/zij zal hebben gehuurd
(nosotros/nosotras) hubiéremos rentado wij zullen hebben gehuurd
(vosotros/vosotras) hubiereis rentado jullie zullen hebben gehuurd
(ellos/ellas) hubieren rentado zij zouden hebben gehuurd

Futuro simple 

Spaans Nederlands
(yo) rentaré ik zal huren
(tú) rentarás jij zult huren
(él/ella) rentará hij/zij zal huren
(nosotros/nosotras) rentaremos wij zullen huren
(vosotros/vosotras) rentaréis jullie zullen huren
(ellos/ellas) rentarán zij zullen huren

Futuro perfecto 

Spaans Nederlands
(yo) habré rentado ik zal hebben gehuurd
(tú) habrás rentado jij zult hebben gehuurd
(él/ella) habrá rentado hij/zij zal gehuurd hebben
(nosotros/nosotras) habremos rentado wij zullen gehuurd hebben
(vosotros/vosotras) habréis rentado jullie zullen gehuurd hebben
(ellos/ellas) habrán rentado zij zullen gehuurd hebben
Imperativo (Imperatief)

Imperativo 

Spaans Nederlands
¡Renta! Huur
¡Rente! Huur
¡Rentemos! Laten we huren!
¡Rentad! huurt
¡Renten! Huur

Imperativo negativo 

Spaans Nederlands
No rentes! hij/jij huurt niet
No rente! hij/zij huur niet
No rentemos! laten we niet huren
No rentéis! huurt niet
No renten! huren jullie niet

Condicional simple 

Spaans Nederlands
(yo) rentaría ik zou huren
(tú) rentarías jij zou huren
(él/ella) rentaría hij/zij zou huren
(nosotros/nosotras) rentaríamos wij zouden huren
(vosotros/vosotras) rentaríais jullie zouden huren
(ellos/ellas) rentarían zij zouden huren

Condicional perfecto 

Spaans Nederlands
(yo) habría rentado ik zou hebben gehuurd
(tú) habrías rentado jij zou hebben gehuurd
(él/ella) habría rentado hij/zij zou hebben gehuurd
(nosotros/nosotras) habríamos rentado wij zouden hebben gehuurd
(vosotros/vosotras) habríais rentado jullie zouden hebben gehuurd
(ellos/ellas) habrían rentado zij zouden hebben gehuurd