Viajar (reizen) - Presente, indicativo (Tegenwoordige tijd, aantonende wijs) Delen Gekopieerd!

Viajar - Vervoeging van Reizen in het Spaans: Vervoegingstabel, voorbeelden en oefeningen in de tegenwoordige, indicatieve tijd (Presente, indicativo).
Presente, indicativo (Tegenwoordige tijd, aantonende wijs)
Alle vervoegingen en tijden: Viajar (reizen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen
Lesprogramma: Spaanse les - Transporte (Transport)
Vervoegen van viajar in de tegenwoordige tijd
Spaans | Nederlands |
---|---|
(yo) viajo | ik reis |
(tú) viajas | jij reist |
(él/ella) viaja | hij/zij reist |
(nosotros/nosotras) viajamos | wij reizen |
(vosotros/vosotras) viajáis | jullie reizen |
(ellos/ellas) viajan | zij reizen |
Voorbeeldzinnen
Spaans | Nederlands |
---|---|
Yo viajo en tren todos los días al trabajo. | Ik reis elke dag met de trein naar het werk. |
Tú viajas en avión para tus vacaciones. | Jij reist met het vliegtuig voor je vakantie. |
Él viaja en autobús a la universidad. | Hij reist met de bus naar de universiteit. |
Nosotros viajamos en coche a la playa. | Wij reizen met de auto naar het strand. |
Vosotros viajáis en metro por la ciudad. | Jullie reizen met de metro door de stad. |
Ellos viajan en barco durante el verano. | Zij reizen met de boot tijdens de zomer. |