10K+ Studenten - 4.8/5
Lerne mit einem Lehrer Lernmaterialien inbegriffen Konversation üben

Niederländisch A1 Modul 6: De stad en het dorp (Die Stadt und das Dorf)

Dies ist das Lernmodul 6 von 6 unseres niederländischen A1-Lehrplans. Jedes Lernmodul enthält 6 bis 8 Kapitel.

Lernziele:

  • Sprechen Sie über die häufigsten Alltagssituationen in einer Stadt.
  • Fragen und Wegbeschreibungen geben.
  • Transport und Navigation

Wortliste (98)

Kernvokabular (98): Verben: 25, Adverbien: 6, Substantive: 66, Sätze / Wortkombination: 1

Niederländisch Deutsch
Bestellen bestellen
Bewegen sich bewegen
Boksen Boxen
Dansen tanzen
De acteur der Schauspieler
De actrice die Schauspielerin
De apotheek de apotheek
De auto das Auto
De bakker de bakker
De bar die Bar
De bibliotheek de bibliotheek
De bioscoop das Kino
De boot das Boot
De bus der Bus
De dans der Tanz
De discotheek die Diskothek
De fiets das Fahrrad
De film der Film
De foto das Foto
De halte die Haltestelle
De hobby das Hobby
De kantine die Kantine
De kunst die Kunst
De kunstenaar der Künstler
De menukaart die Speisekarte
De metro die U-Bahn
De muziek die Musik
De richting die Richtung
De school de school
De show die Show
De spoed de spoedeisende hulp
De sport der Sport
De sportschool de sportschool
De straat die Straße
De taxi das Taxi
De televisie der Fernseher
De tentoonstelling die Ausstellung
De tram die Straßenbahn
De trein der Zug
De uitnodiging die Einladung
De universiteit de universiteit
De wedstrijd das Spiel
De weg der Weg
De zanger der Sänger
De zangeres die Sängerin
Dichtbij in der Nähe
Fietsen Radfahren
Gebruiken gebruiken
Het adres die Adresse
Het basketbal Basketball
Het boek das Buch
Het centrum das Zentrum
Het concert das Konzert
Het drankje das Getränk
Het evenement die Veranstaltung
Het gerecht das Gericht
Het hoofdgerecht der Hauptgang
Het instrument das Instrument
Het kantoor het kantoor
Het kunstwerk das Kunstwerk
Het museum das Museum
Het nagerecht das Dessert
Het park der Park
Het postkantoor het postkantoor
Het restaurant das Restaurant
Het schilderij das Gemälde
Het station der Bahnhof
Het tennis Tennis
Het theater das Theater
Het vliegtuig das Flugzeug
Het voetbal Fußball
Het voorgerecht die Vorspeise
Het ziekenhuis het ziekenhuis
Kijken schauen
Klaar klaar
Koken koken
Lezen lesen
Linksaf nach links
Lopen laufen
Luisteren zuhören
Nemen nehmen
Rechtdoor geradeaus
Rechtsaf nach rechts
Rijden fahren
Schilderen malen
Spelen spielen
Sporten Sport treiben
Stoppen anhalten
Te voet zu Fuß
Tekenen zeichnen
Turnen Turnen
Ver weit
Vliegen fliegen
Wachten wachten
Zingen singen
Zoeken suchen
Zullen wollen (Hilfsverb: sollen/zukünftige Absicht)
Zwemmen schwimmen