Aussehen (eruitzien) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Vervoeging van aussehen (eruitzien) voor alle werkwoordstijden met voorbeeldzinnen en oefeningen.

 Aussehen (eruitzien) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Leermaterialen die dit werkwoord implementeren:

Niveau: A1

Module 4: Objekte und Personen beschreiben (Objecten en mensen beschrijven)

Les 23: Körperliche Merkmale (Fysiek en uiterlijk)

Infinitiv Partizip
Aussehen (eruitzien) ausgesehen (uitgezien)

Werkwoordstijden

Indikativ

Präsens 

Duits Nederlands
(ich) sehe aus ik zie eruit
(du) siehst aus jij ziet eruit
(er/sie/es) sieht aus hij/zij/het ziet eruit
(wir) sehen aus wij zien eruit
(ihr) seht aus jullie zien eruit
(sie) sehen aus zij zien eruit

Präteritum 

Duits Nederlands
(ich) sah aus ik zag eruit
(du) sahst aus jij zag eruit
(er/sie/es) sah aus hij/zij/het zag eruit
(wir) sahen aus wij leken erop
(ihr) saht aus jullie zagen eruit
(sie) sahen aus zij zagen eruit

Perfekt 

Duits Nederlands
(ich) habe ausgesehen ik ben eruitzien
(du) hast ausgesehen jij bent eruitzien
(er/sie/es) hat ausgesehen hij/zij/het heeft eruitgezien
(wir) haben ausgesehen wij hebben eruitgezien
(ihr) habt ausgesehen jullie hebben eruitzien
(sie) haben ausgesehen zij hebben eruitgezien

Plusquamperfekt 

Duits Nederlands
(ich) hatte ausgesehen ik had eruitzien
(du) hattest ausgesehen jij had eruitzien
(er/sie/es) hatte ausgesehen hij/zij/het was eruitzien
(wir) hatten ausgesehen wij hadden eruit gezien
(ihr) hattet ausgesehen jullie hadden eruitzien
(sie) hatten ausgesehen zij hadden eruitzien

Futur I 

Duits Nederlands
ich werde aussehen ik zal eruitzien
du wirst aussehen jij zult eruitzien
er/sie/es wird aussehen er/zij/het zal eruitzien
wir werden aussehen wij zullen eruitzien
ihr werdet aussehen jullie zullen eruitzien
sie werden aussehen zij zullen eruitzien

Futur II 

Duits Nederlands
(ich) werde ausgesehen haben ik zal eruitzien
(du) wirst ausgesehen haben jij zult eruitzien
(er/sie/es) wird ausgesehen haben hij/zij/het zal eruitzien
(wir) werden ausgesehen haben wij zullen eruitzien
(ihr) werdet ausgesehen haben jullie zullen eruitzien
(sie) werden ausgesehen haben zij zullen eruit hebben gezien

Konjunktiv II

Konjunktiv II Präsens 

Duits Nederlands
(ich) sähe aus ik zou eruitzien
(du) sähest aus jij zou eruitzien
(er/sie/es) sähe aus hij/zij/het zou eruitzien
(wir) sähen aus wij zouden eruitzien
(ihr) sähet aus jullie zouden eruitzien
(sie) sähen aus zij zouden eruitzien

Konjunktiv II Vergangenheit 

Duits Nederlands
(ich) hätte ausgesehen / wäre ausgesehen ik zou eruitzien / zou eruitzien
(du) hättest ausgesehen / wärst ausgesehen jij zou eruitzien
(er/sie/es) hätte ausgesehen / wäre ausgesehen hij/zij/het zou eruitzien
(wir) hätten ausgesehen / wären ausgesehen wij zouden eruitgezien hebben / zouden eruitgezien zijn
(ihr) hättet ausgesehen / wärt ausgesehen jullie zouden eruitzien / jullie zouden eruitzien
(sie) hätten ausgesehen / wären ausgesehen zij zouden eruit hebben gezien / zij zouden eruit hebben gezien

Imperativ

Imperativ 

Duits Nederlands
Aussehe! jij ziet eruit