A1.23: Fysiek en uiterlijk

Äußeres Erscheinungsbild

Leer in deze les Duitse bijvoeglijke naamwoorden in de nominatief met bepaalde en onbepaalde lidwoorden, zoals 'der große Mann' en 'eine schöne Frau'. Ontdek nuttige woorden over uiterlijk zoals 'kurze Haare' en 'dünn' om mensen treffend te beschrijven.

luisteren en lezen

Begin deze les door naar de audio te luisteren en de bijbehorende oefeningen te maken.

Woordenschat (17)

 Klein: klein (Duits)

Klein

Show

Klein Show

 Groß: groot (Duits)

Groß

Show

Groot Show

 Schön: mooi (Duits)

Schön

Show

Mooi Show

 Braunhaarig: bruinharig (Duits)

Braunhaarig

Show

Bruinharig Show

 Blond: blond (Duits)

Blond

Show

Blond Show

 Schwarz: zwart (Duits)

Schwarz

Show

Zwart Show

 Dick: dik (Duits)

Dick

Show

Dik Show

 Dünn: dun (Duits)

Dünn

Show

Dun Show

 Hässlich: lelijk (Duits)

Hässlich

Show

Lelijk Show

 Rothaarig: roodharig (Duits)

Rothaarig

Show

Roodharig Show

 Aussehen (eruitzien) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Aussehen

Show

Eruitzien Show

 Beschreiben (beschrijven) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Beschreiben

Show

Beschrijven Show

 Ein Foto machen: een foto maken (Duits)

Ein Foto machen

Show

Een foto maken Show

 Kurz: kort (Duits)

Kurz

Show

Kort Show

 Lang: lang (Duits)

Lang

Show

Lang Show

 Der Bart: De baard (Duits)

Der Bart

Show

De baard Show

 Die Locken: De krullen (Duits)

Die Locken

Show

De krullen Show

Oefeningen

Deze oefeningen kunnen tijdens conversatielessen samen gedaan worden of als huiswerk.

Oefening 1: Zinnen herschikken

Instructie: Maak correcte zinnen en vertaal.

Toon antwoorden
1.
hat | Die | Frau | blonde | Locken. | große
Die große Frau hat blonde Locken.
(De grote vrouw heeft blonde krullen.)
2.
braunen Haaren. | Mann mit | ein netter | Er ist
Er ist ein netter Mann mit braunen Haaren.
(Hij is een aardige man met bruin haar.)
3.
kleine | keinen | hat | Bart. | Das | Kind
Das kleine Kind hat keinen Bart.
(Het kleine kind heeft geen baard.)
4.
die | Ist | Frau | schön? | dort | rothaarige
Ist die rothaarige Frau dort schön?
(Is de rossige vrouw daar mooi?)
5.
Mann mit | kurzen Haaren. | den dicken | Ich sehe
Ich sehe den dicken Mann mit kurzen Haaren.
(Ik zie de dikke man met kort haar.)
6.
von dem | ein Foto | schwarzen Hund? | Macht ihr
Macht ihr ein Foto von dem schwarzen Hund?
(Maken jullie een foto van de zwarte hond?)

Oefening 2: Een woord matchen

Instructie: Kom de vertalingen overeen

Die schöne Frau hat lange, blonde Locken. (De mooie vrouw heeft lange, blonde krullen.)
Der große Mann hat einen dicken schwarzen Bart. (De grote man heeft een dikke zwarte baard.)
Das kleine Kind ist dünn und hat braunes Haar. (Het kleine kind is dun en heeft bruin haar.)
Ich sehe eine nette Frau mit kurzen roten Haaren. (Ik zie een aardige vrouw met kort rood haar.)

Oefening 3: Clusteren van woorden

Instructie: Orden de volgende woorden in twee zinvolle categorieën om lichamelijke kenmerken te beschrijven.

Haartyp und Haarfarbe

Körperbau und Größe

Oefening 4: Vertaal en gebruik in een zin

Instructie: Kies een woord, vertaal het en gebruik het woord in een zin of dialoog.

1

Blond


Blond

2

Aussehen


Eruitzien

3

Die Locken


De krullen

4

Dick


Dik

5

Kurz


Kort

Übung 5: Gespreksoefening

Anleitung:

  1. Beschreiben Sie die Personen und Tiere in den Bildern. (Beschrijf de mensen en dieren op de foto's.)
  2. Beschreiben Sie die Person, die neben Ihnen sitzt. (Beschrijf de persoon die naast je zit.)

Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 10 minuten

Voorbeeldzinnen:

Die erste Frau hat kurzes blondes Haar.

De eerste vrouw heeft kort blond haar.

Er hat kurze schwarze Haare. Er rasiert sich.

Hij heeft kort zwart haar. Hij scheert zich.

Der Hund ist sehr groß und dünn.

De hond is erg lang en dun.

Claire ist groß und hat lange blonde Haare.

Claire is lang en heeft lang blond haar.

Er hat kurze dunkle Haare.

Hij heeft kort donker haar.

Er ist sehr groß.

Hij is erg lang.

...

Oefening 6: Gesprekskaarten

Instructie: Kies een situatie en oefen het gesprek met je docent of medestudenten.

Oefening 7: Meerkeuze

Instructie: Kies de juiste oplossing

1. Ich ____ einen großen Mann mit blonden Haaren.

(Ik ____ een grote man met blond haar.)

2. Du ____ eine nette Frau mit lockigem Haar.

(Jij ____ een aardige vrouw met krullend haar.)

3. Er ____ einen kleinen Mann ohne Bart.

(Hij ____ een kleine man zonder baard.)

4. Wir ____ die rothaarigen Kinder auf dem Foto.

(Wij ____ de roodharige kinderen op de foto.)

Oefening 8: Lichamelijke kenmerken beschrijven

Instructie:

Heute (Besuchen - Präsens) ich meine neue Kollegin Anna. Sie (Haben - Präsens) lange, blonde Haare und einen netten Bart. Anna (Sein - Präsens) groß und dünn. Wir (Beschreiben - Präsens) uns gegenseitig, weil wir uns besser kennenlernen (Wollen - Präsens) . Mein Kollege Max (Aussehen - Präsens) kurz aus und hat braune Locken. Er (Finden - Präsens) Anna sehr schön und sagt, sie (Haben - Präsens) ein freundliches Aussehen. Am Ende (Machen - Präsens) wir ein Foto zusammen, um uns an das Treffen zu erinnern.


Vandaag bezoek ik mijn nieuwe collega Anna. Ze heeft lang, blond haar en een nette baard. Anna is groot en slank. We beschrijven elkaar omdat we elkaar beter willen leren kennen. Mijn collega Max ziet er kort uit en heeft bruin krullend haar. Hij vindt Anna erg mooi en zegt dat ze een vriendelijke uitstraling heeft . Aan het einde maken we samen een foto om ons aan de ontmoeting te herinneren.

Werkwoordschema's

Besuchen - Bezoeken

Präsens

  • ich besuche
  • du besuchst
  • er/sie/es besucht
  • wir besuchen
  • ihr besucht
  • sie/Sie besuchen

Haben - Hebben

Präsens

  • ich habe
  • du hast
  • er/sie/es hat
  • wir haben
  • ihr habt
  • sie/Sie haben

Sein - Zijn

Präsens

  • ich bin
  • du bist
  • er/sie/es ist
  • wir sind
  • ihr seid
  • sie/Sie sind

Beschreiben - Beschrijven

Präsens

  • ich beschreibe
  • du beschreibst
  • er/sie/es beschreibt
  • wir beschreiben
  • ihr beschreibt
  • sie/Sie beschreiben

Wollen - Willen

Präsens

  • ich will
  • du willst
  • er/sie/es will
  • wir wollen
  • ihr wollt
  • sie/Sie wollen

Aussehen - Eruit zien

Präsens

  • ich sehe aus
  • du siehst aus
  • er/sie/es sieht aus
  • wir sehen aus
  • ihr seht aus
  • sie/Sie sehen aus

Finden - Vinden

Präsens

  • ich finde
  • du findest
  • er/sie/es findet
  • wir finden
  • ihr findet
  • sie/Sie finden

Machen - Maken

Präsens

  • ich mache
  • du machst
  • er/sie/es macht
  • wir machen
  • ihr macht
  • sie/Sie machen

Oefening 9: Adjektive im Nominativ mit bestimmten & unbestimmten Artikeln

Instructie: Vul het juiste woord in.

Grammatica: Adjectieven in de nominatief met bepaalde en onbepaalde lidwoorden

Toon vertaling Toon antwoorden

kleiner, hässliche, kurzen, blonden, kleine, dünne, große, lange

1. Kurz:
Die ... Haare stehen ihr gut.
(Het korte haar staat haar goed.)
2. Dünn:
Die ... Katze heißt Fred.
(De dunne kat heet Fred.)
3. Klein:
Ein ... Hund gefällt mir gut.
(Een kleine hond bevalt mij goed.)
4. Hässlich:
Das ... Bild habe ich gemalt.
(Het lelijke beeld heb ik geschilderd.)
5. Blond:
Die ... Locken sind sehr schön.
(De blonde krullen zijn erg mooi.)
6. Groß:
Die ... Frau heißt Anna.
(De grote vrouw heet Anna.)
7. Lang:
Mir gefällt der ... Bart besser.
(Ik vind de lange baard beter.)
8. Klein:
Der ... Junge macht ein Foto.
(De kleine jongen maakt een foto.)

Grammatica

We geven toe dat het niet het meest opwindende is, maar het is absoluut essentieel (en we beloven dat het zich zal terugbetalen)!

A1.23.2 Grammatik

Adjektive im Nominativ mit bestimmten & unbestimmten Artikeln

Adjectieven in de nominatief met bepaalde en onbepaalde lidwoorden


Werkwoordsvervoegingstabellen voor deze les

Aussehen eruitzien

Präsens

Duits Nederlands
(ich) sehe aus ik zie eruit
(du) siehst aus jij ziet eruit
(er/sie/es) sieht aus hij/zij/het ziet eruit
(wir) sehen aus wij zien eruit
(ihr) seht aus jullie zien eruit
(sie) sehen aus zij zien eruit

Oefeningen en voorbeeldzinnen

Beschreiben beschrijven

Präsens

Duits Nederlands
(ich) beschreibe ik beschrijf
(du) beschreibst jij beschrijft
(er/sie/es) beschreibt hij/zij/het schrijft
(wir) beschreiben wij beschrijven
(ihr) beschreibt jullie beschrijven
(sie) beschreiben zij beschrijven

Oefeningen en voorbeeldzinnen

Zie je geen vooruitgang als je alleen studeert? Bestudeer dit materiaal met een gecertificeerde docent!

Wil je vandaag Duits oefenen? Dat kan! Neem vandaag nog contact op met een van onze docenten.

Schrijf je nu in!

Fysiek Uiterlijk: Bijvoeglijke Naamwoorden in de Nominatief met Bepaalde en Onbepaalde Lidwoorden

Deze les behandelt het beschrijven van mensen met behulp van bijvoeglijke naamwoorden in de nominatieve vorm, samen met bepaalde (der, die, das) en onbepaalde lidwoorden (ein, eine). Het is een basisonderwerp op niveau A1 waarin je leert hoe je adjectieven correct verbuigt wanneer je fysieke kenmerken van mensen beschrijft.

Wat leer je in deze les?

  • Het gebruik van bijvoeglijke naamwoorden om uiterlijke kenmerken te beschrijven, bijvoorbeeld:
    Der gro fe Mann hat braune Haare und einen kurzen Bart. (De grote man heeft bruin haar en een korte baard.)
  • Het verschil tussen bepaalde en onbepaalde lidwoorden en hoe deze invloed hebben op adjectiefverbuiging:
    Eine schne Frau mit blonden Locken steht am Fenster. (Een mooie vrouw met blond krullend haar staat bij het raam.)
  • Woorden en uitdrukkingen die vaak worden gebruikt bij het beschrijven van haar en lichaamsvorm:
    Haartyp en haarfarbe: der Bart, blond, braunhaarig, die Locken, rothaarig, kurz
    Lichaamsgrootte en -vorm: gro, klein, dick

Voorbeelden van beschrijvingen

Enkele voorbeeldzinnen uit de les zijn:
Der groe0ße Mann hat braune Haare und einen kurzen Bart.
Eine schne Frau mit blonden Locken steht am Fenster.
Mein Nachbar ist ein netter, dnner Mann mit langen Haaren.

Praktische oefeningen met dialogen

Je oefent het beschrijven van mensen in alledaagse situaties, zoals in het park, op het werk of in een caf. De dialogen helpen je om vertrouwd te raken met het gebruik van adjectieven en lidwoorden in context.

Belangrijke Werkwoorden

De les bevat conjugatie-oefeningen met veel gebruikte werkwoorden zoals sehen (zien), beschreiben (beschrijven), haben (hebben), en sein (zijn), die essentieel zijn voor het formuleren van zinnen over uiterlijk.

Opmerkingen over verschillen Nederlands en Duits

In het Duits veranderen bijvoeglijke naamwoorden hun uitgang afhankelijk van het lidwoord en de naamval, wat in het Nederlands niet voorkomt. Bijvoorbeeld, "der groeàße Mann" vs. "ein groeàßer Mann". Het leren herkennen van deze patronen is belangrijk om correcte zinnen te maken. In het Nederlands worden adjectieven meestal niet verbogen volgens lidwoorden.

Nuttige Duitse woorden en hun Nederlandse equivalenten

  • der Bart - de baard
  • die Locken - de krullen
  • groe0ß - groot
  • klein - klein
  • dick - dik
  • blond - blond
  • rothaarig - rossig

Deze woorden vormen de basis om te praten over iemands uiterlijk in het Duits.

Deze lessen zouden niet mogelijk zijn zonder onze geweldige partners🙏